10 juni 2025
Opinie
door: Miriam Creijghton
Na de basisschool stoppen veel scholieren met de sport waaraan ze als kind nog enthousiast meededen. Jongeren gaan meer tijd besteden aan afspraken met vrienden, sociale media en gamen. Door goed aan te sluiten bij behoeften van leerlingen, kun je ze ondersteunen bij het vinden van hun eigen sportidentiteit. Praktijkgericht onderzoek helpt daarbij.
Over het beweeggedrag van de vmbo-leerlingen op mijn school valt niet te klagen. Gemiddeld bewegen ze per dag een uur en 43 minuten, inclusief fietsen of lopen naar school en andere lichamelijke activiteiten. Dat was de uitkomst van mijn onderzoek onder 135 vmbo-leerlingen van het Kaj Munk College, waar ik docent lichamelijke opvoeding (LO) ben. Ik deed het onderzoek voor mijn master Sport- en Bewegingsonderwijs. Alles in orde dus, met onze vmbo’ers? Toch niet helemaal, denk ik. Want van die 135 leerlingen voldoen er 40 intussen juist niet aan de beweegnorm van een uur per dag matig intensief bewegen. De landelijke gemiddelden zijn zelfs nog ongunstiger, blijkt uit cijfers van het Nederlands Jeugdinstituut: maar liefst 43,1% van de 12-16-jarigen beweegt onvoldoende. Jongeren op het vmbo scoren landelijk gezien op alle sport- en beweegindicatoren lager dan jongeren op havo en vwo, zo blijkt uit de Gezondheidsmonitor Jeugd van het RIVM.
Met leerlingen in gesprek
Voor mijn masterstudie wilde ik door onderzoek beter begrijpen welke factoren het beweeggedrag buiten schooltijd bepalen, specifiek bij tweede- en derdejaars vmbo-t-leerlingen. Bewegen vinden ze heel belangrijk, maar de meeste tijd gaat naar afspreken met vrienden, sociale media, gamen en huiswerk maken. En leerlingen gaan alleen (meer) bewegen als ze iets leuk vinden. Via mijn onderzoek heb ik veel geleerd over wat jongeren motiveert. En het stimuleerde me met ze in gesprek te blijven. We kunnen ons als docenten LO nog meer verdiepen in wat onze leerlingen graag willen op het gebied van bewegen. Dat is lastig omdat ze allemaal iets anders leuk vinden. Maar we kunnen wel proberen om beter aan te sluiten bij hun motivaties.
Het belang daarvan blijkt ook uit het determinantenonderzoek voor mijn masterstudie. De drie basisbehoeften uit de zelfdeterminatietheorie van Ryan en Deci (2017) zijn cruciaal: autonomie, competentie en verbondenheid. Leerlingen hechten waarde aan het zelf kunnen kiezen van een activiteit die hen aanspreekt. Daarnaast vinden ze het belangrijk zich competent te voelen in het bewegen. En ze willen samen met vrienden en vriendinnen bewegen.
Een eigen sportidentiteit
In mijn lessen probeer ik rekening te houden met deze bepalende determinanten. Als docent wil ik jongeren in een cruciale ontwikkelfase – waarin je de basis kunt leggen voor een leven lang bewegen – begeleiden naar hun eigen sportidentiteit. Dat is best een uitdaging binnen de dagelijkse werkelijkheid van de school. Je moet intussen immers ook zo’n 28 jonge mensen gewoon lesgeven, en wel zo dat je de eindtermen haalt.
Veel leerlingen stoppen in de onderbouw met de clubsport die ze als basisschoolkind deden. In het voortgezet onderwijs kun je leerlingen dan laten kennismaken met nieuwe sporten die aansluiten bij wie ze zijn, en waarmee ze eventueel ook na hun middelbare school verder willen. Wij bieden een sportoriëntatieprogramma waarin leerlingen sporten uitproberen en kunnen ontdekken wat goed bij ze past. Ook nemen we de determinanten mee in de sportdag voor de derde laag – een lastige groep om te motiveren. We organiseren de dag met Sportservice Haarlemmermeer, zodat we veel verschillende activiteiten kunnen aanbieden, zoals padel, tennis, crossfit, skiën, basketbal, boulderen en de zelfverdedigingssport Krav Maga. Gewoon voetballen kan uiteraard ook, in een extra derde ronde tijdens deze sportdag. Leerlingen kiezen zelf hun activiteiten en we hebben ze allemaal kunnen plaatsen bij de onderdelen van hun keuze.
Onderzoek voor de praktijk
Het zijn voorbeelden hoe kennis uit onderzoek een plek kan krijgen in de dagelijkse praktijk van het onderwijs. Ik deel deze kennis graag met mijn collega’s. Ook ben ik als praktijkpartner actief in werkpakket 2 ‘Lerende Praktijken’ van het VMBO Sportlab (zie ook onderin bij de auteursbeschrijving). Daarin worden koppels gemaakt van een onderzoeker met een praktijkprofessional. Ze doen samen onderzoek en leren van elkaar. Belangrijk uitgangspunt in de lerende praktijken is om het perspectief van de jongeren te horen en hun wensen, ervaringen, barrières en ideeën mee te nemen in het ontwikkelen van veranderingen in de praktijk. Een lerende praktijk is een mooie manier om wetenschap en praktijk met elkaar te verbinden. En het doordringt docenten ervan wat praktijkgericht onderzoek kan betekenen voor hun werk.
Wetenschappelijke bevindingen op het gebied van sport en bewegen vinden niet altijd direct hun weg naar de praktijk. En andersom maakt de praktijk misschien nog te weinig gebruik van wetenschappelijke inzichten. Het is goed om te kunnen ervaren dat dit ook anders kan, zoals binnen het praktijkgerichte onderzoek van het VMBO Sportlab.
Ontdekken wat echt werkt
Uiteindelijk gaat het ook hier om een goede balans. Zelf koos ik bewust voor een masteropleiding naast mijn werk en ben ik gaandeweg echt geïnteresseerd geraakt in onderzoek. Ik besef heel goed dat niet iedere LO-docent hier dezelfde affiniteit mee heeft. Maar door als school mee te doen met sport- en beweegonderzoek ontdek je wel de meerwaarde ervan. Je zoekt immers samen gestructureerd uit wat wel en niet werkt als het om beweegstimulering gaat. Zodat je goed onderbouwd kunt bijdragen aan het doel: bij jongeren een basis leggen voor een leven lang bewegen. Het zou mooi zijn als meer LO-docenten een masteropleiding afronden, zodat ze als docent het bewegingsonderwijs nog gerichter kunnen helpen verbeteren. Want alleen met onderzoek kom je erachter of wat je dénkt dat helpt, ook echt wat uithaalt.
Een volgende uitdaging is om de leerlingen te laten meedenken over sportieve activiteiten op school. Bij het opstarten van onze sportcommissie merkten wij op het Kaj Munk dat het soms niet eenvoudig is om vmbo-leerlingen actief betrokken te houden. Daarom zetten we ook in op andere manieren om ze zelf te laten nadenken over sport en bewegen. Dit doen we bijvoorbeeld bij de leerlijn https://kajmunk.nl/sport-lifestyle/ Sport en Lifestyle in de onderbouwklassen, waarin we werken met projectonderwijs en leerlingen op een onderzoekende manier aan het werk zetten. Ze gaan op zoek naar hun beweegidentiteit, zetten een ‘leefstijlpraktijk’ op en bedenken een nieuwe olympische sport. Heel concreet én goed aansluitend bij wat ze motiveert. En welbeschouwd is het ook gewoon een heel mooie vorm van praktijkonderzoek doen.
Miriam Creijghton is docent lichamelijke opvoeding aan Kaj Munk College in Hoofddorp. Ze schreef voor de master Sport- en Bewegingsonderwijs van Fontys in Eindhoven een thesis: ‘Wat beweegt vmbo-jongeren’. Over haar werk in het VMBO Sportlab is ze eerder geïnterviewd in het kader van het ZonMw-onderzoeksprogramma Sport en Bewegen. In het Sportlab werken onderzoekers, praktijkprofessionals en vmbo-jongeren samen aan het vergroten van sport- en beweegparticipatie. Door praktijkaanpakken te onderzoeken, ontstaat inzicht in wat werkt in specifieke contexten. Dit leidt tot een effectief, duurzaam en passend sport- en beweegaanbod dat recht doet aan de diversiteit van vmbo-jongeren.
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.