Go with Golazo
Sportknowhowxl
Home
Opinie
De vraag van joost de vries aan louis geleijnse

De vraag van Joost de Vries aan Louis Geleijnse

30 oktober 2007

Opinie


De vraag van...
Joost de Vries, werkzaam bij NOS-Studio Sport
aan... Louis Geleijnse, directeur van de Nederlandse Basketball Bond

De vraag
“Wat doet de basketbalbond om het basketbal ‘in de breedte’ in de lift te krijgen? En wat vindt de directeur van de basketbalbond van het idee om in het topbasketbal een ‘commissioner’ naar Amerikaans model in te stellen?”





Het antwoord
Beste Joost,
 
Jij stelt mij de volgende vragen: "Wat doet de basketbalbond om het basketbal ‘in de breedte’ in de lift te krijgen? En wat vindt de directeur van de basketballbond van het idee om in het topbasketbal een ‘commissioner’ naar Amerikaans model in te stellen?”. Hopelijk vind je het goed dat ik de eerste vraag kort beantwoord, zodat ik vooral ruimte heb om een antwoord te geven op de tweede vraag.
 
De groeidoelstelling van de NBB is glashelder: op 1 januari 2010 willen we gegroeid zijn van 45.000 naar 60.000 leden. De vraag naar basketball is niet het probleem. Die is groter dan het aanbod. Het gaat bij onze sport om het aanbieden van een geschikt aanbod. Momenteel werken we een extra aanvalsplan uit. De eerste stappen hebben we in 2007 al gezet: streetbasketball, scholenbasketball, verenigingsondersteuning, nieuwe basketballproducten voor bijvoorbeeld heel jonge kinderen en voor de duizenden jongens en meisjes die op een wachtlijst van een club staan om lid te worden, een basketball community op Internet, enzovoort.
 
En dan nu de 'commissioner'. De eerste vraag die ik wil beantwoorden, is: ‘voor welk probleem wordt deze oplossing voorgesteld?’. Vaak is degene die een 'commissioner' voorstelt hierover niet duidelijk. Laat ik twee uitersten aftasten. Als het Amerikaanse NBA-model wordt bedoeld, dan zou het bij een 'commissioner' gaan om een topman die de Nederlandse eredivisie als een commercieel bedrijf gaat runnen. Clubs worden franchisenemers of business units in een op winst gerichte organisatie. De marketingkoers wordt centraal bepaald en clubs profiteren van de winst die grotendeels gezamenlijk wordt gemaakt. Wie winst wil maken, kiest een koers met basketball waarmee geld verdiend kan worden. Entertainment, media en spektakel zullen belangrijke wijzers op het kompas zijn.
Mijn intuïtie zegt me dat de pleitbezorgers voor een 'commissioner' niet dit model voor ogen hebben. Het gaat ze denk ik veel meer om een topman die als doel meekrijgt het Nederlandse topbasketball op te stuwen naar de Europese top. Om dit doel te bereiken, krijgt de topman absolute zeggenschap over de heren eredivisie. Uit de verschillende berichten die je hierover leest, kun je afleiden dat deze zeggenschap zich dient te richten op het aantal Nederlandse jongens dat moet spelen in de heren eredivisie (dit aantal moet omhoog) én op de potten geld die deze clubs moeten besteden aan het opleiden van talenten (deze potten met geld moeten groter worden). Clubs moeten in deze richting gedwongen worden, want uit zichzelf doen ze het niet. Want: in de heren eredivisie spelen veel te veel Amerikanen en precies daarom komen Nederlandse jongens niet aan spelen toe. Want: een club zet zijn beste trainer op de groep spelers die uitkomt in de heren eredivisie (en niet op de groep jonge talenten) en een club besteedt al het geld aan goede spelers (in plaats van aan een opleidingsinstituut).
 
Ik redeneer bij grote voorkeur andersom. Over de ambitie om het Nederlandse topbasketball op te stuwen naar de Europese top kan ik kort zijn. Dit is de ambitie van de Nederlandse Basketball Bond. Ons doel is om de komende jaren met alle valide nationale basketballselecties (dus jeugd en senioren, mannen en vrouwen) te promoveren vanuit de middenmoot in Europa (B groep) naar de kopgroep (A groep). De vraag is vervolgens: welk aanvalsplan moet ingezet worden om dit doel te bereiken?
In ons aanvalsplan zetten we niet de bond, niet de clubs, maar de (potentiële) topsporters centraal. Het eerste punt is dat Nederlandse jongens en meisjes intrinsiek mega gemotiveerd zullen moeten zijn om de internationale top te halen. Basketball staat in de top drie van de allergrootste sporten van de wereld (er wordt wel beweerd dat zo’n 400 miljoen mensen basketballen) en de internationale concurrentie is moordend. Eigenlijk moet je al op je zesde beginnen met ‘lekker ballen’ en vanaf zeg je veertiende zul je elke dag twee keer per dag voluit moeten trainen, elke week ten minste een wedstrijd moeten spelen, en dat ten minste elf maanden per jaar. Want: in heel veel landen doen heel veel jongens en meisjes dit al heel veel jaren zo, bijvoorbeeld omdat basketball in dat land net zo groot is als voetbal in Nederland óf omdat jongens en meisjes via basketball kunnen ontsnappen aan armoede en uitzichtloosheid. De bond kan intrinsieke motivatie niet inplanten bij kinderen, dát zit in je of niet.
Wat we wel kunnen? We kunnen:
- een beroepsopleiding tot basketballer aanbieden;
- programma’s opzetten om kinderen al op jonge leeftijd te laten ervaren wat basketball is;
- blijven investeren in onze nationale jeugdselecties.

Bovenaan ons wensenlijstje staat dus het aanbieden van een excellente beroepsopleiding tot basketballer. Er is een wereldwijde arbeidsmarkt voor basketballers, dat weten we. Een studieadvies ‘word beroepsbasketballer!’ is even waardevol als een studieadvies ‘word tandarts!’. Een beroepsopleiding tot basketballer is een gewone opleiding, net als alle andere beroepsopleidingen. In Nederland hebben we hiervoor de infrastructuur van middelbare scholen, MBO's, HBO's en universiteiten. Het bijzondere van de opleiding is dat veel studie-uren zullen bestaan uit trainingen en wedstrijden. Niets bijzonders: een tandartsstudent oefent toch ook op kunstgebitten? Bijzonder element is dat bij de topopleiding selectie aan de poort plaats zal vinden. De topbasketballschool nestelt zich dus meteen in het hart van de discussie die in onderwijsland plaatsvindt over excellente scholen voor bijzonder getalenteerde studenten. Voor dit topmodel moet gekozen worden, omdat voor onvoldoende getalenteerde of gemotiveerde studenten een te lage baangarantie door het opleidingsinstituut kan worden afgegeven. Het certificeren van dergelijke topopleidingen is een verantwoordelijkheid die prima bij de bond kan liggen. Gecertificeerd dienen te worden zowel de wijze van selecteren, de trainers als het curriculum. Nederland hoeft de opzet van dergelijke topinstituten niet te bedenken: er zijn tal van landen waarin dergelijke scholen al jaren bestaan. En de basisinfrastructuur in Nederland is er ook al. Er zijn basketballscholen die met wat extra geld en energie al met ingang van seizoen 2008/2009 uit zouden kunnen groeien tot een dergelijk topinstituut. Ook de financiering van deze scholen is niet superingewikkeld. Een talent betaalt zelf het schoolgeld, omdat hij en/of zijn ouders in zijn talent geloven en er op vertrouwen dat de basketballer laten een baan gaat krijgen op de basketballmarkt. Een club die een talent heeft, kan het schoolgeld voorschieten en met het talent een aflossingsregeling studieschuld overeenkomen. Maar ook particuliere geldschieters kunnen op een soortgelijke manier investeren in talentvolle jeugd.
Bovenaan het verlanglijstje staat verder het opzetten en versterken van programma's om kinderen al op jonge leeftijd te laten ervaren wat basketball is. Het zwaartepunt moet vanaf 2008 komen te liggen op kinderen die op de basisschool in groep zeven en acht zitten én op de kinderen die in de eerste twee klassen van de middelbare school zitten. In deze programma's gaat het er om potentiële talenten te ontdekken. Iets wat makkelijk gezegd is, maar in de uitvoering om veel vernuft, energie en 'trial and error' vraagt. Voor potentiële talenten zullen persoonlijke opleidingsplannen geschreven moeten worden. Talenten moeten gevolgd worden en ze zullen geholpen moeten worden. Binnen de NBB ligt dit terrein nog grotendeels braak of gebeuren de dingen op een versnipperde manier. Want op regionaal niveau, en ook op clubniveau, gebeuren al tal van dingen. De verantwoordelijkheid die de bond hier kan pakken, is een coördinerende, waarbij tevens meer geld, menskracht en daadkracht toegevoegd moet gaan worden aan dat wat er allemaal al is.
En we hebben tot slot nog een item dat bovenaan het wensenlijstje staat. En dat is vol doorgaan op de ingeslagen weg met onze nationale jeugdselecties. Gelukkig doet Nederland al weer een aantal jaren mee met de jaarlijkse Europese toernooien voor jongens en meisjes onder 20, onder 18 en onder 16. Langs twee lijnen moeten we groeien. De programma's moeten intensiever, moeten beter op elkaar worden afgestemd en dienen gedraaid te worden door fulltime bondscoaches die door het jaar heen contact houden met spelers, clubs en opleidingsinstituten. Verder moeten de programma's uitgebreid worden naar jongere groepen; de Europese basketballorganisatie FIBA staat bijvoorbeeld op het punt om internationale wedstrijdprogramma's te starten voor jongens en meisjes onder 14. In Nederland moeten we zorgen dat we klaar zijn voor deze nieuwe competitie.
Langs deze drie lijnen geeft de NBB vorm, inhoud en kleur aan haar topsportdoelstellingen. Een ambitieus aanvalsplan dus!

Het zorgdragen voor een goede opleiding voor talenten is, zoals gezegd, een verantwoordelijkheid van de NBB. Het daadwerkelijk opleiden kan prima uitbesteed worden aan de onderwijssector die hiertoe een nauwe samenwerking aangaat met de topsporttechnische expertise die aanwezig is binnen de basketballwereld. Clubs, rayons en overige partijen mogen allemaal hun steentje bijdragen, maar bundeling van geld, expertise en energie zal tien keer rendabeler zijn dan de huidige versplinterde aanpak. Ik zie liever dat de topclubs in Nederland, samen met de NBB en samen met private investeerders, aandeelhouders worden in hét topopleidingsinstituut van Nederland, dan dat clubs 'gedwongen' worden zelf een opleidingsprogramma voor toptalenten te hebben.

 
En welke positie neemt de NBB in in het lopende debat over het aantal Amerikaanse spelers in de Nederlandse heren eredivisie?
De NBB beseft terdege dat een sterke Nederlandse competitie met veel Nederlandse internationals die veel minuten spelen, goed is voor de ambities die we hebben met de nationale selecties. (Overigens: als meer Nederlandse jongens meer speelminuten krijgen in betere buitenlandse competities én deze jongens in het shirt van Oranje spelen, draagt dat ook bij aan onze topsportambities.) De Federatie Eredivisie Basketball (FEB) en de NBB hebben over het onderwerp ‘Nederlanders in de heren eredivisie’ regelmatig contact en beide organisaties volgen het gentlements agreement om het aantal Nederlandse spelers op clubniveau stap voor stap te vergroten. Nu is dit minimum aantal vier en dit groeit naar zes vanaf seizoen 2011/2012. Met de FEB heeft de NBB de afspraak gemaakt dat deze lijn in overleg  gewijzigd kan worden en dat de enige soort wijzigingen die bespreekbaar zijn, wijzigingen zijn waarbij het tempo richting meer Nederlanders wordt versneld en/of waarbij de intensiteit wordt vergroot, door bijvoorbeeld af te spreken dat ten minste een aantal Nederlandse spelers in het veld moet staan.
Deze afspraken moeten synchroon lopen met de versterking van het opleidingsklimaat in Nederland; zie hiervoor de drie items uit de vorige paragraaf. Om dit te verduidelijken, noem ik twee paradoxen. Nummer één: de afspraak om het aantal Nederlandse spelers in de eredivisie stap voor stap te vergroten is vooral een opdracht aan de NBB om de komende jaren ervoor te zorgen dát jongens die echt willen, in Nederland opgeleid kunnen worden tot topbasketballers. Als meer Nederlandse jongens opgeleid gaan worden tot goede basketballers én clubs in Nederland geld genoeg hebben om Nederlandse toptalenten te betalen, neemt feitelijk de noodzaak af om clubs ‘reglementair’ te dwingen Nederlanders op te stellen. Cruciale randvoorwaarde is dat de bedrijfseconomische situatie van de clubs beter wordt. Anders zullen Nederlandse topspelers gaan spelen in buitenlandse competities. Nummer twee: de afspraak om het aantal Nederlandse spelers in de eredivisie stap voor stap te vergroten (via afdwingende regels) werkt contraproductief als het aanbod van talentvolle Nederlandse spelers niet meegroeit. Bij afgedwongen vraag naar Nederlanders en een beperkt aanbod van spelers, stijgt de prijs van deze spelers. Gegeven de beperkte budgetten van clubs en de tomeloze ambitie om kampioen te worden en mee te doen met de top van Europa (een ambitie die inherent is aan topsport) leidt dit tot inefficiency: zonder de gedwongen winkelnering zouden clubs met een zelfde budget sportief gezien verder kunnen reiken. Beide paradoxen laten goed zien wat eerst moet gebeuren in Nederland: uitvoering van het door de NBB gewenste talentenopleidingsplan!

Verder schort het in de discussie over Amerikaanse spelers in de Nederlandse competitie aan feiten en aan onderzoek. Ik zie de volgende vragen graag expliciet beantwoord en wil via de NBB graag een bijdrage leveren aan het beantwoorden ervan. Vraag één: hoe heeft het totaal aantal speelminuten van Nederlandse spelers zich, zeg de afgelopen vijf seizoenen, ontwikkeld?; wijkt deze ontwikkeling af van bijvoorbeeld die van Belgische of Duitse spelers in België respectievelijk Duitsland? Vraag twee: is aan jonge Nederlanders die al op jonge leeftijd naar buitenlandse clubs zijn vertrokken, tot in detail gevraagd waarom ze naar het buitenland vertrokken zijn?; en waarom komen buitenlandse spelers in Nederland spelen? Vraag drie: hoe hebben de budgetten van de Nederlandse clubs zich ontwikkeld en hoe verhoudt de economische waarde van onze competitie zich tot die in andere landen? Vraag vier: kent de basketballwereld de feiten die spelen in de nationale en internationale wereld van bijvoorbeeld hockey en voetbal? Inzicht in deze feiten zal de discussie helpen. Want alleen meningen die gebaseerd zijn op feiten doen er echt toe.

Tot slot iets over het juridische kader. Hoe houdbaar is een verplichting om met Nederlanders te spelen? En mag in de reglementen een verbod opgenomen worden op bijvoorbeeld meer dan twee Amerikanen? Hoe om te gaan met Amerikanen die zich in EU landen kunnen laten naturaliseren en daarmee automatisch dezelfde rechten en plichten krijgen als alle Nederlanders? Leidt een verbod op (teveel) Amerikanen niet meteen tot een toenemende vraag naar basketballers uit een ander deel van de wereld?
Internationaal en nationaal woedt een politiek-juridisch gevecht. Het mondiale, liberale bedrijfsleven strijdt voor een volledig open, internationale arbeidsmarkt voor álle economische bedrijvigheid. Dus ook voor sport. Tegenstanders zijn met name de overheden en bonden die de bevoegdheid willen hebben om voor sport eigen regels te maken, vooral om de belangen van nationale sportploegen te beschermen. Het gaat er zakelijk hard, wreed en meedogenloos aan toe. Rechtzaak na rechtzaak en politiek pamflet na politiek pamflet. Donderdag 25 oktober 2007 heeft staatssecretaris Jet Bussemaker tijdens het overleg met sportministers uit de EU aandacht gevraagd voor het Nederlandse standpunt, dat verwoord staat in een sportmemorandum. Essentie: de sport moet beschermd worden tegen de regels van de interne vrije Europese sportmarkt.
Zeggen ‘het is een schande dat Nederlandse topclubs gebruik maken van gunstige fiscale regels voor buitenlandse spelers’ is een mening (die goed te begrijpen is). Feit is dat dit wetgeving is en dat Nederlandse werkgevers (en dus ook eredivisieclubs) hiervan gebruik mogen maken. Zeggen ‘dan moet de NBB ervoor zorgen dat deze regels worden afgeschaft’ is een mening (die eveneens goed te begrijpen is). Feit is dat voor een dergelijke aanpassing politiek draagvlak nodig is en dat deze ontbreekt (of mij onbekend is), omdat de regels niet voor sport (laat staan voor basketball in Nederland!) gemaakt zijn, maar voor internationale concerns als Shell en Philips.
Ik volg de stapel literatuur en jurisprudentie nauwgezet. De mondiale liberalisering lijkt de bovenliggende partij. Het verzet van nationale bonden, bijvoorbeeld in FIBA verband, is eveneens begrijpelijk. Waar dingen vroeger wél lukten, lukken ze nu niet meer. Zelf zit ik hier als volgt in: de bestaande internationale regelgeving over ‘buitenlandse spelers in Nederland’ is vandaag de dag een gegeven. Deze regelgeving kan de NBB niet zelf (meteen) veranderen. We zullen ermee moeten dealen. Daarom stop ik daarin niet al te veel tijd. Ik vind het terecht en begrijpelijk dat de Nederlandse politiek, NOC*NSF en Europese bonden dit in politiek verband wél doen, ook mede namens en met steun van de Nederlandse Basketball Bond.

Hoe de internationale juridische context zich gaat ontwikkelen, is niet duidelijk. En tot op zekere hoogte ook irrelevant. Want hoe het ook gaat, als je geen talenten ontwikkelt, zul je nooit iets bereiken. En precies daarom stop ik mijn energie nú liever in talentontwikkeling: we gaan in het rijke, slimme en ondernemende Nederland jongens en meisjes opleiden die op de internationale arbeidsmarkt van basketball hun mannetje en vrouwtje staan. Zelf stop ik daarom mijn energie nú liever in breedtesport, media-aandacht voor basketball, marketing en sponsoring. Want hoe meer geld in de basketballwereld omgaat, hoe hoger het basketballniveau in Nederland kan worden. Zelf stop ik daarom mijn energie nú liever in een harmonieuze samenwerking met heren eredivisieclubs. Wij als bond verantwoordelijk voor groei en talentontwikkeling. Clubs helpen ons hierbij, met geld, via hun infrastructuur en door glasheldere afspraken te maken over beschikbaarheid van spelers voor nationale teams. De clubs zijn verantwoordelijk voor de allerbeste competities, waarin Nederlands toptalenten en buitenlandse toptalenten sámen zorgen voor volle zalen, televisie uitzendingen en een Nederlandse sportpers waarin ‘basketball, basketball en nog eens basketball’ de boventoon voert. Een wereld waarin fans ook de Nederlandse basketballers in buitenlandse competities volop volgen. De NBB helpt de clubs hierbij, vooral door ze de ruimte te geven die ze nodig hebben in het private, concurrentiele en internationale topsportsegment.
 
Een hartelijke groet,
Louis Geleijnse


Volgende keer de vraag van Louis Geleijnse aan Simone Richardson, directeur rugbybond:
“Beste Simone. Je moet momenteel een gelukkige directeur zijn, denk ik. Want: de media besteedde veel aandacht aan het WK Rugby 2007 en er waren veel televisiebeelden van dit evenement te zien bij de NOS. Mijn vraag aan je: hoe verzilver je deze aandacht? Gaat de (kortstondige) aandacht jullie helpen met doelstellingen als ledengroei en verbeteren van de prestaties van het Nederlandse rugby? Of is de aandacht te kort (en te hyper) om er écht van te profiteren?”

Deel dit bericht:

0 reacties

Nog geen reacties. Wees de eerste!

Voeg je reactie toe

Meer over:

Blijf op de hoogte

Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de 
belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.