18 december 2007
Opinie
Je stelt een boeiende vraag waar ik graag op reageer.
Laat ik allereerst stellen dat de sportgeneeskunde, mede door jouw steun, aardig in de lift zit. Als hoogleraar beschouw ik mijzelf als vertegenwoordiger van een jonge, relatief onbekende discipline in de geneeskunde, welke een brug slaat naar de (top)sport. De KNVB was ooit de eerste bond, die midden jaren zestig een bondsarts aanstelde, waarna vele jaren later een enkele sportbond schoorvoetend volgde. Sinds tien à twaalf jaar beseffen de meeste BetaaldVoetbalOrganisaties (BVO's) dat een sportarts van grote waarde kan zijn in de begeleiding van topvoetballers. Daarnaast hebben NOC*NSF en het ministerie van VWS kwaliteitscriteria opgesteld zodat ook in andere sporttakken de vertegenwoordigende nationale teams optimaal begeleid worden door gespecialiseerde sportartsen en sportfysiotherapeuten. Voor de top van sportend Nederland is het dus al redelijk goed geregeld. Maar voor de breedtesport is nog veel winst te boeken op het gebied van preventie en vroegdiagnostiek. Hierbij zijn sporters zelf belangrijk, maar evenzo trainers. De laatste groep dient via bondsopleidingen adequaat geschoold en bijgeschoold te worden, zodat trainingen en wedstrijden zo veilig en verantwoord mogelijk plaatsvinden.
Maar je vraag spitste zich toe op mijn bijdrage in de toekomst. Welnu, vanuit mijn universitaire functie heb ik een drietal taakgebieden, namelijk patiëntenzorg, wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. T.a.v. patiëntenzorg hebben wij mogelijkheden om complexe klachten van sporters (top en breedte!) multidisciplinair aan te pakken en op te lossen. Dit genereert nieuwe kennis welke we weer overdragen op jonge aankomende dokters en andere zorgverleners.
Op het terrein van het wetenschappelijk onderzoek voorzie ik dat het UMC Utrecht - samen met partner Sportmedisch Centrum van de KNVB en met andere universitaire onderzoeksgroepen - veel voorkomende sportblessures blijft bestuderen met als doel te komen tot de meest effectieve behandelmethode. Momenteel verrichten we onder meer onderzoeken naar chronische liesblessures en naar enkelbraces. In de naaste toekomst willen we frequent optredende overbelastingsletsels aan de hamstrings nader analyseren en aanpakken. Daarnaast zijn we druk doende om personen met een chronische ziekte (bijv. na een hersenbloeding, met schizofrenie en Parkinson) op maat gesneden beweeg- en revalidatieprogramma's aan te bieden op weg naar sportactiviteiten. De bevindingen die deze nieuwe studies gaan opleveren, moeten uiteraard verspreid worden en indalen om aldus ter beschikking te komen van relevante sportgroepen. Dit zullen we doen door middel van publicaties en voordrachten. Hierbij zullen we gebruik maken van elektronische nieuwsbrieven (zoals Topzorg van de KNVB) en internetsites.
Kortom, er is de komende jaren veel effort nodig om alle sportmedische knowhow bij de sporter te krijgen. Gelukkig sta ik er niet in mijn eentje voor. Zo’n honderd collega-sportartsen dragen in den lande hun steentje fors bij om sporters optimaal bij te staan. Ik zie mijzelf meer als een aanvoerder die - naast representatie - innovatie moet aanjagen en zijn team moet leiden naar grotere hoogte. Die uitdaging pak ik graag op, want sportgeneeskunde verdient het om nog steviger op de kaart gezet te worden.
Volgende keer de vraag van Frank Backx aan Peter Blangé, bondscoach herenvolleybalteamDeel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.