25 september 2007
Opinie
De vraag van... prof. dr Heiko van Staveren, hoogleraar
sportrecht die op 28 september 2007 zijn afscheidscollege
geeft
aan... prof. dr Maarten van Bottenburg, bijzonder
hoogleraar Sportontwikkeling aan de Universiteit Utrecht
De
vraag:
"Is er onderzoek gedaan naar de effecten van het opheffen
van de buitenlandersbeperking in clubteams?"
Het antwoord:"Een
boeiende vraag die ik in een week helaas niet bevredigend kan beantwoorden. Het
gaat om een wereldwijd probleem waarnaar inmiddels veel onderzoek is gedaan;
zowel in de sport als op andere maatschappelijke terreinen. In dit onderzoek
worden twee accenten gelegd: een deel richt zich op de effecten van de uitstroom
van talent, een ander deel op de effecten van de instroom van talent. Het
probleem is dat ik de literatuur over de uitstroom beter overzie dan de
literatuur over de instroom.
Het onderzoek naar de uitstroom van talent is vooral van belang voor landen en sporten waar de clubs in internationaal vergelijkend perspectief een kwalitatief en financieel lager niveau hebben. Deze landen zien veel van hun talenten emigreren naar betere en rijkere competities; bijvoorbeeld van de Ghanese of Deense naar de Engelse of Spaanse. Die uitstroom wordt met een variatie op de term ‘brain drain’ ook wel de ‘brawn drain’ genoemd. Economisch en sociologisch onderzoek laten wisselende effecten hiervan zien voor de ‘moederlanden’, met toenemende negatieve effecten sinds het opheffen van de buitenlandersbeperking. Deze opheffing heeft namelijk bevorderd dat clubs uit rijkere competities hun strategie hebben veranderd van de aankoop van spelers met een reeds gevestigde reputatie naar het contracteren van jonge talenten die net zijn doorgebroken of nog in de jeugdopleiding zitten. Uit onderzoek in Ierland is bekend dat die ontwikkeling tot een verarming van de voetbalclubs heeft geleid. Daar staat echter tegenover dat de spelers die op jonge leeftijd naar Britse clubs zijn verhuisd in een wat eerder stadium naar Ierland lijken terug te keren, met veel voetbalervaring op het hoogste niveau in hun bagage. Uit ander onderzoek blijkt dat er in dit opzicht een onderscheid moet worden gemaakt tussen effecten op het niveau van clubs en dat van landenteams. De toenemende vrije migratie van voetbaltalent blijkt te leiden tot een toenemende ongelijkheid in de prestaties van clubs, maar een afnemende ongelijkheid in de prestaties van landenteams.
Voor Nederland zijn zowel de effecten van de instroom als van de uitstroom van belang. Dat verschilt per sport. In de hockeycompetitie is vooral sprake van instroom. En dat leidt, net als nu rond de Engelse voetbalcompetitie het geval is, op termijn ongetwijfeld tot discussies over de gevolgen hiervan voor de talentontwikkeling en doorstroom van de ‘eigen’ spelers. In honkbal kan de Nederlandse competitie niet op tegen de Amerikaanse en zullen de toptalenten ongetwijfeld blijven wegvloeien, met gevolgen die hierboven zijn geschetst. In de Nederlandse voetbalcompetitie gelden beide effecten. Deze zomer heeft wel laten zien dat de uitstroom van talenten (Sneijder, Drenthe, e.d.) hier samengaat met de instroom van buitenlandse spelers (Berg, Luque, e.d.) en de terugkeer van Nederlandse spelers uit het buitenland (Makaay, Van Bronkhorst). Deze stromen zijn sinds het opheffen van de buitenlandersbeperking aanzienlijk toegenomen. Twee jaar na het Bosman-arrest was het aantal buitenlandse spelers in de eredivisie gegroeid van 55 in 1995/96 tot 143 in 1997/89, op een totaal van ongeveer 460 spelers. Op basis van mijn parate kennis van de literatuur kan ik echter onvoldoende aangeven wat hiervan volgens onderzoek de effecten zijn op de stimulering van de betreffende tak van sport. Ik zal dit verder uitzoeken en hierop binnenkort nog eens terugkomen."
Volgende week de vraag van Maarten van Bottenburg aan Johan
Wakkie, directeur van de hockeybond: "Zoals bekend is de
hockeysport de afgelopen tien jaar flink gegroeid. Het is voor alle sportbonden
van belang om te begrijpen hoe die groei kan worden verklaard. Om dat te kunnen
doen, zou ik aan Johan Wakkie van de KNHB willen vragen of de hockeybond
gegevens heeft over de herkomst van die ledenwinst. Hieronder moeten heel veel
leden zijn van wie de ouders niet hebben gehockeyd.
Weet de KNHB welke
sporten de nieuwe leden beoefenden voor zij naar hockey overstapten? En als het
hun eerste sport is, welke sporten beoefenden hun ouders dan? Is er iets bekend
over hun motieven om voor een andere sport te kiezen dan zij, of hun ouders,
voorheen beoefenden?
Als we inzicht hebben in dergelijke vragen valt
mogelijk meer te zeggen over welke intrinsieke en extrinsieke factoren aan de
ledengroei van de hockeybond ten grondslag liggen. Heeft het marketingbeleid dat
in 1997 werd ingezet gewoon goed gewerkt? Of heeft de hockeybond geprofiteerd
van haar aantrekkingskracht op de autochtone burgerij als keurige sport waar je
op veilige en geborgen wijze kunt vertoeven met gelijkgezinden? Beide factoren?
Of nog andere?
Als hockeyvader met een voetbalverleden ben ik benieuwd
naar Johans antwoord."
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.