11 november 2025
Opinie
door: John Machiels
In de branche van sport & bewegen hopen velen al sinds 2020 op een landelijke sportwet. Met een eigen wet hoor je er (in Den Haag) immers echt bij. Maar hoe zit het nou met de inhoudelijke argumenten die worden aangevoerd om een Sportwet te maken? Wordt er niet te veel waarde gehecht aan het hebben van een eigen wet? Ik vind een sportwet geen goed plan. Het gaat voorbij aan de verantwoordelijkheden van gemeenten, leidt tot extra regeldruk en gaat niet helpen om meer mensen te laten bewegen.
Sportwet als stelselwet
De Sportwet zou een stelselwet moeten worden, vergelijkbaar met de manier waarop in de wet op het specifiek cultuurbeleid het cultuurstelsel is geborgd. Een stelselwet regelt het fundament voor beleid, financiering en toezicht in een bepaalde sector. Beoogd effect van een sportwet is het bestrijden van bewegingsarmoede.
Het vertalen van de belangrijkste functies van een stelselwet naar een sportwet zou mijns inziens het volgende opleveren.
1. Stelselverantwoordelijkheid van het rijk
Het rijk is verantwoordelijk voor het in stand houden, ontwikkelen en spreiden van sport- en beweegaanbod. De rijksoverheid stelt elke vier jaar de hoofdlijnen van het sport- en beweegbeleid vast en rapporteert daarover aan de Tweede Kamer
2. Waarborg van kwaliteit en verscheidenheid
De wet verplicht het rijk om sport- en beweegbeleid te baseren op overwegingen van kwaliteit en diversiteit. Dit voorkomt eenzijdige of markt-gedreven ontwikkeling van de sportbranche
3. Structurele subsidiëring via sportfondsen
De minister kan fondsen oprichten die subsidies verstrekken aan instellingen en aanbieders van sport en bewegen. Dit zorgt voor continuïteit en professionalisering in de sector
4. Advies en toetsing via een Raad voor Sport en Bewegen
De Raad adviseert de regering en het parlement over het sport- en beweegbeleid en de bijbehorende subsidieverlening. Dit borgt inhoudelijke kwaliteit en transparantie
5. Spreiding en toegankelijkheid
De wet stimuleert geografische spreiding van het aanbod van sport en bewegen en bevordert toegankelijkheid voor alle bevolkingsgroepen, bijvoorbeeld via bestuursovereenkomsten met gemeenten
Doel en beoogd effect van een Sportwet
De sportwet moet juridisch vastleggen dat sporten en bewegen een publieke taak zijn, vergelijkbaar met onderwijs of kinderopvang. Dit betekent dat de overheid – rijk, provincies en gemeenten – structureel verantwoordelijk is voor toegankelijkheid, kwaliteit en veiligheid van het sportaanbod.
De sportwet moet bijdragen aan het effectief bestrijden van bewegingsarmoede. Een sportwet moet bijdragen aan meer inclusie, zodat ook ouderen, mensen met een beperking of lage inkomens beter toegang krijgen tot sport. De wet moet helpen om meer Nederlanders aan de beweegrichtlijnen te laten voldoen. Door verantwoordelijkheden wettelijk vast te leggen, ontstaat meer duidelijkheid voor burgers, sportaanbieders en overheden.
De wet moet bijdragen aan een toekomstbestendig sportstelsel, waarin publiek-private samenwerking beter is georganiseerd. De sportwet moet er voor zorgen dat realisatie en instandhouding van gemeentelijke sportvoorzieningen minder afhankelijk wordt van ‘gemeentelijke begrotingen en de voorkeuren van een wethouder1'.
Sportwet geen effectief middel
Beoogd effect is het bestrijden van bewegingsarmoede, maar een sportwet leidt niet tot meer bewegen. Mensen sporten vaak niet vanwege persoonlijke, sociale en psychologische belemmeringen, maar niet omdat het ontbreekt aan beleid of voorzieningen2.
Een stelselwet leidt niet tot gedragsverandering. Wat wel helpt (en al decennia lang wordt voorgesteld) is in de onderwijswetgeving vastleggen dat kinderen dagelijks een uur moeten bewegen, voor of na schooltijd. Dan wordt er inhoud gegeven aan bewegen als gewoonte. Iedereen wordt bereikt en de kans dat er ergens in dat dagelijkse uur bewegen iets voorbij komt dat wel leuk is, wordt steeds groter.
Stelselverantwoordelijkheid
Argument voor de Sportwet is dat de verantwoordelijkheid voor het sportaanbod niet is belegd. Dat is ook niet nodig. Binnen de overheidskolom zijn het de gemeenten die hierin verantwoordelijkheid hebben genomen, indachtig het subsidiariteitsbeginsel. Het subsidiariteitsbeginsel houdt in dat een hogere overheid alleen taken op zich neemt die niet effectief door een lagere overheid kunnen worden uitgevoerd. Het is een fundamenteel principe in bestuurlijke organisatie, vooral binnen de Europese Unie en het Nederlandse decentraal bestuur3. Kern van het subsidiariteitsbeginsel is ‘decentrale verantwoordelijkheid eerst’. De reden hiervoor is ‘efficiëntie en nabijheid’: gemeenten staan dichter bij de burger en kunnen maatwerk leveren. Het beginsel voorkomt onnodige centralisatie en bureaucratie. Elke wet, dus ook een Sportwet, brengt regeldruk en bureaucratie met zich mee in de vorm van verantwoording en toezicht.
Waarborg van kwaliteit en verscheidenheid
Het sport- en beweegaanbod van gemeenten was (en is) primair gericht op het faciliteren van bewegingsonderwijs (een wettelijke taak) en lokale sportverenigingen. Dat aanbod is door de jaren heen aangevuld met een meer commercieel sportaanbod. Dat aanbod is zeer divers, qua deelnamekosten, qua aanbieders en goed verspreid. Daarmee is naar mijn mening ook voldaan aan de waarborg van kwaliteit en verscheidenheid.
Structurele financiering
Structurele financiering is nu niet bij wet geregeld, maar wel voldoende geborgd in alle gemeentelijke begrotingen. De stelling dat het sportaanbod niet gegarandeerd is in gemeentelijke begrotingen of te veel afhankelijk is van de voorkeuren van een wethouder zijn ongefundeerd en onzinnig. Ik durf inmiddels wel de stelling aan dat politiek-bestuurlijke continuïteit op lokaal niveau meer gegarandeerd is dan op nationaal niveau. Al was het maar omdat verkiezingen voor gemeenteraden slechts eenmaal per vier jaar mogen plaatsvinden. De gemeentelijke uitgaven aan sport stijgen nog steeds jaarlijks4. Die trend is al decennia lang ongewijzigd.
Spreiding en toegankelijkheid
Hoe zit het dan met spreiding en toegankelijkheid? Plattelandsgemeenten hebben de hoogste dichtheid aan sportaccommodaties. Stedelijke gebieden (zoals Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht) hebben relatief weinig accommodaties per inwoner. Ruimtegebrek speelt daarin een belangrijke rol. Fitnessaccommodaties zijn goed verspreid: bijna alle gemeenten hebben er minstens één per 25.000 inwoners.
Al deze inspanningen van gemeenten (samen met de sportverenigingen) hebben er mede toe geleid dat Nederland wellicht het sportiefste land ter wereld is5. In alle lijstjes staan we bovenaan.
Geen goed middel
Voor alle duidelijkheid: ik ontken niet de aanleidingen die genoemd worden voor het maken van een sportwet. Alleen is een sportwet geen goed middel. En in het geval van sport en bewegen is het zelfs een overbodig middel. Zijn er dan geen problemen of uitdagingen? Natuurlijk wel:
Al deze aspecten en uitdagingen zijn gemeenten bekend. Op lokaal niveau zijn gemeenten, in samenwerking met sportverenigingen en in toenemende mate ook de andere sportaanbieders, volop bezig om het sportaanbod in stand te houden, uit te breiden en kwalitatief te verbeteren. Samen met een rijksoverheid die stimuleert, agendeert, en de rol van aanjager vervult (innovatie, kennisontwikkeling en kennisdeling), waar nodig financieel ondersteunt (SPUK, realisatie van topsportaccommodaties en -evenementen). Bepaalde taken, zoals het faciliteren van topsport en het bestrijden van misstanden in de sport of het stellen van kwaliteitseisen, zijn bij uitstek taken voor de rijksoverheid. Voor het maken en uitvoeren van beleid is geen wet nodig, wel politiek bestuurlijke wil.
Het invoeren van een sportwet voelt voor mij iets te veel als een wedstrijd die eigenlijk best goed verloopt, maar waar een toeschouwer halverwege de wedstrijd het veld oploopt om zich als scheidsrechter met de wedstrijd te gaan bemoeien, waar de behoefte aan een verzorger misschien meer gewenst was.
Noten:
1. Sportwet, vier jaar later en geen stap verder
2. Vooral persoonlijke redenen bepalen of mensen wel of niet sporten
3.Het subsidiariteitsbeginsel is verankerd in verdragen en grondwettelijke bepalingen, zoals in het EU-recht (bijvoorbeeld artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 10 van de Europese Grondwet)
4.Van Eldert, P. (2025), Monitor sportuitgaven gemeenten 2023: gemeentelijke uitgaven aan sport in de periode 2017 tot en met 2023. Utrecht: Mulier Instituut).
5. Red onze sportcultuur en Sport voor iedereen in verleden, heden en toekomst
John Machiels is strategisch adviseur bij NV SRO dat gemeentelijk vastgoed beheert en exploiteert in negen gemeenten.
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.