door: Mark de Niet, Sebastiaan Platvoet, Wouter Hebbink, Johan Pion
Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat de beweegvaardigheid van kinderen al jaren in een neerwaartse trend zit. Gelukkig zien we dat in het nationaal sportakkoord 'vaardig in bewegen' opgenomen is als één belangrijke pijler en ook in veel lokale sportakkoorden neemt 'vaardig in bewegen' een belangrijke plek in. Om te kunnen beoordelen of de sportakkoorden op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau ook daadwerkelijk leiden tot een positieve ontwikkeling in de beweegvaardigheid van kinderen, zal het beweegniveau goed en objectief in kaart gebracht moeten worden. In een recent verschenen rapport van het Mulier Instituut worden verschillende meetinstrumenten naast elkaar gezet. Ze worden echter niet met elkaar vergeleken op basis van de uitkomsten die je verkrijgt door het afnemen van een test.
In het artikel van De Niet en collega’s (2021) werden twee motorische testen - de BLOC-test (KTK3+) en de MQ-scan (AST) - met elkaar vergeleken. Beide testen richten zich op de beweegvaardigheid op basis van de fundamenteel motorische vaardigheden (balans/stabiliteit, locomotor en object controle skills). Op basis van beide testen kun je de beweegvaardigheid van kinderen categoriseren van 'zeer onder gemiddeld' tot 'zeer boven gemiddeld' (vergelijkbaar met de CITO-score).
"Naast inzichten in de algemene beweegvaardigheid krijg je met meer uitkomstmaten ook meer specifieke inzichten in verschillende onderdelen"
Uitkomsten vaak niet hetzelfde
Aangezien beide testen de fundamentele beweegvaardigheden beogen te meten is het van belang vast te stellen of beide testen een vergelijkbare uitkomst (categorisering) hebben bij dezelfde kinderen. In het onderzoek van De Niet en collega’s (2021) zijn de BLOC-test en de MQ-scan afgenomen bij 3.107 kinderen in Nederland. Uiteindelijk zien we dat ‘slechts’ 58% van alle kinderen in dezelfde categorie worden ingedeeld op basis van beide testen.
Een belangrijk verschil tussen de twee meetinstrumenten is het aantal uitkomsten per kind. Bij de MQ-scan meet je de tijd (één uitkomst) dat een kind nodig heeft om het parcours met verschillende opdrachten af te ronden, waar je bij de BLOC-test vijf uitkomsten hebt, namelijk de vier afzonderlijke testen (balanceren, bal gooien en vangen, zijwaarts springen en zijwaarts verplaatsen) en een totaalscore. Naast inzichten in de algemene beweegvaardigheid krijg je met meer uitkomstmaten ook meer specifieke inzichten in verschillende onderdelen. Een concreet voorbeeld is dat een vakleerkracht op basis van de resultaten zijn programma heeft aangepast (meer balspelen in de les opgenomen, want score op objectcontrole was laag). Kortom, de BLOC-test geeft je naast inzicht in de vaardigheden van kinderen ook de mogelijkheid het eigen programma te evalueren.
Screening
Het onderzoek van De Niet en collega’s (2021) was gericht op de vergelijking op één moment, waarmee bijvoorbeeld screening mogelijk is. Op basis van het onderzoek kan gesteld worden dat zowel de BLOC-test als de MQ-scan in staat zijn om zowel de kinderen met de minste en meeste beweegvaardigheid te detecteren. Tevens laten de resultaten zien dat slechts een zeer klein aantal kinderen met een van beide testen totaal anders (meer dan twee categorieën verschil) geclassificeerd wordt (minder dan 1%). Ontwikkeling van de beweegvaardigheid van kinderen wordt zichtbaar zodra kinderen longitudinaal gevolgd worden door de test meerdere malen af te nemen (bijvoorbeeld elk jaar).
Na BLOC-test kun je kinderen individueel gericht uitdagen om meer te werken aan bepaalde onderdelen
Eerder onderzoek heeft aangetoond dat de BLOC-test deze ontwikkeling goed in kaart kan brengen. Zo kun je door de ontwikkeling te monitoren met de BLOC-test inzicht krijgen in de drie verschillende onderdelen (balans/stabiliteit, locomotor, object controle) en daar je programma op evalueren.
Een vakleerkracht bewegingsonderwijs die werkt met de BLOC-test constateerde bijvoorbeeld dat zijn leerlingen overall lager scoorden dan de referentiegroep op objectcontrole. Op basis van dit inzicht heeft hij besloten tijdens de lessen meer balspelen te behandelen. Daarnaast kun je kinderen individueel gericht uitdagen om meer te werken aan bepaalde onderdelen. Je hebt namelijk inzicht in hun huidige vaardigheid en ontwikkeling in balans/stabiliteit, locomotor en object controle skills. Als een kind minder goed scoort op bijvoorbeeld balans kun je daar in de lessen op inspelen en ook op het schoolplein aandacht voor hebben.
Hulpmiddel
Hoewel het testen van beweegvaardigheden belangrijk is, is het belangrijk om te beseffen dat de test slechts een hulpmiddel is. Uiteindelijk gaat het niet om het testen zelf, maar om het ontwikkelen van de vaardigheden van kinderen. De uitkomsten van de testen kunnen richting geven aan het verbeteren van het bewegingsonderwijs en tevens kan verbinding gemaakt worden met bewegen en sporten buiten de school. We zien dat in de praktijk steeds vaker gebruik gemaakt wordt van testen en dat vakleerkrachten daarmee ook in aanraking komen met uitkomsten van testen. Over het algemeen gaat het afnemen van de testen goed en weten vakleerkrachten dit ook goed te organiseren. Het goed interpreteren van de resultaten, en de resultaten vervolgens vertalen naar de praktijk is daarin nog onderbelicht. Dit proces verdient meer aandacht. Graag verwijzen we daarbij naar beterlerenbewegen.han.nl.
Mark de Niet werkt als hoofddocent/onderzoeker talentherkenning en talentontwikkeling aan de HAN Academie Sport & Bewegen. Zijn onderzoek is gericht op het herkennen en monitoren van de beweegvaardigheid van kinderen in de basisschoolleeftijd. Als docent en onderzoeker probeert hij studenten, docenten bewegingsonderwijs en buurtsportcoaches te ondersteunen met het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar de praktijk.
Sebastiaan Platvoet werkt als hoofddocent/onderzoeker talentherkenning en talentontwikkeling aan de HAN Academie Sport & Bewegen. Tevens geeft hij daar leiding aan het expertiseteam talent. In 2020 heeft hij zijn promotieonderzoek Physical education: a gold mine for the development of future successful athletes? afgerond aan de Rijksuniversiteit Groningen. In zijn werk probeert hij studenten, docenten bewegingsonderwijs, buurtsportcoaches en trainers-coaches te ondersteunen met het vertalen van wetenschappelijke inzichten naar de praktijk.
Johan Pion is lector Talent Identification & Talent Development. Het lectoraat is gericht op praktijkgericht onderzoek naar het herkennen en optimaal ontwikkelen van sportief talent. Op basis van de verkregen inzichten ontwikkelt het lectoraat tools om herkenning en ontwikkeling in de praktijk te verbeteren.
Wouter Hebbink heeft veel ervaring in het domein sport en bewegen en is naast regisseur Sportief Groot Worden in Gelderland en regisseur Nijmeegs Sportakkoord werkzaam bij HAN SENECA. Hier is hij verantwoordelijk voor de valorisatie van de kennis vanuit het lectoraat Talent Identification & Talent Development. Met zijn ervaring als ondernemer is hij ook inhoudelijk betrokken bij de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten voor het werkveld.