13 juni 2023
Achtergronden
door: Anton de Vries
Ik moest denken aan het woord 'talent' en de betekenis die daar meestal aan gegeven wordt toen ik een aantal weken geleden het krantenbericht (zie rechts) las naar aanleiding van het debuut van Mats Wieffer in Oranje. Hij gaf aan dat zijn groei geen lineaire ontwikkeling is geweest. In de sport komt dit veel voor; zelf was ik bijvoorbeeld met mijn 1.86 ‘te klein’ voor volleybal, maar heb toch in de top van de eredivisie gespeeld. Ook op andere terreinen (muziek, kunst, onderwijs, wetenschap enz.) zijn voorbeelden te geven dat alleen talent hebben, niet voldoende is om ergens erg goed in te worden. Hoe komt het dan toch dat onze aannames over talent veelal nog uitgaan van ‘je hebt het, of je hebt het niet’, of ‘dat heb je van je vader of moeder geërfd’?
Wat is talent hebben eigenlijk? Er zijn er vele, en als je gaat zoeken naar de definitie van talent, dan geeft De Van Dale: 1. aangeboren vermogen om iets goed te kunnen; = aanleg, begaafdheid; 2. iemand met veel aanleg; 3. (Bijbel) bepaald gewicht aan goud of zilver. Het zou dus vooral iets zijn wat je hebt meegekregen bij je geboorte en als het ware ‘vaststaat’.
'Thecomplexity of greatness’
Scott Barry Kaufman gaf in het hoog gewaardeerde boek ‘The complexity of greatness; beyond talent or practise’ (2013) aan dat ergens ‘zeer goed’ in worden, van veel factoren afhangt. Ik geef wat voorbeelden uit zijn boek.
Nobelprijs-laureaat Herbert Simon en William Chase suggereerden dat een tiental intensieve trainingsjaren en leertijd nodig zijn om een expert in schaken te worden (Chase & Simon, 1973). Dit is algemeen bekend geworden als de '10 jaar regel', welke Ericsson later verfijnde naar de ‘10.000 uur regel’.
Hoe moeten we genetische aspecten interpreteren bij de bereidheid om hard en veel te willen trainen? Passie en doorzettingsvermogen zijn belangrijk, maar waar komen deze karaktertrekken vandaan? Turkheimer (2000) toonde aan dat nagenoeg alle psychologische capaciteiten een erfelijke basis hebben. Deze genetische factoren (vermogen om te kunnen doorzetten) interacteren wel altijd in omgevingsfactoren.
Genen beïnvloeden ook opvoeding, omdat net als ander gedrag ouderlijk gedrag wordt beïnvloed door de genen. Ouders spelen dus wel een cruciale rol bij de ondersteuning van die ‘expressie’ van de genen, net als de vriendengroepen en leerkrachten dat doen! (Tucker-Drob, Rhemtulia, Harden, Turkheimer, & Fask, 2010).
Atletische klasse vereist een verschillend soort vaardigheden, capaciteiten en cognitieve aanleg dan academische of wetenschappelijke klasse en beide vormen zijn weer verschillend voor wat er nodig is bij artistieke klasse.
Is iemand, zoals de gouden medaillewinnaar op de 100 meter sprint, gewoon ‘klasse’ door dat hij of zij sneller is dan alle andere concurrenten dat jaar? Vereisen alle wegen naar ‘greatness’ buitengewoon talent? Is ‘greatness’ alleen gereserveerd voor de gouden medaillewinnaar van de 100 meter sprint, of is de runner-up ook geweldig?
Hoe zit het met het volledige scala van levenservaringen en vroege ontwikkelervaringen - waarvan sommige vrij hard en traumatisch zijn - die daardoor een drive en passie zijn gaan vormen? (Ludwig, 2003; Simonton, 2000). Waar komt inspiratie vandaan? (Thrash & Elliot, 2003) Wat is de invloed van mentaliteit, stress, en stereotypering op cognitie en prestaties? (Aronson & Juarez, 2012; Beilock, 2011; Dweck, 2007) Hoe zit het met de mogelijkheden en gewoon puur geluk? (Gladwell, 2008) Hoe kunnen al deze factoren bijdragen tot ‘greatness’?
Een andere benaderingswijze
Als we dan beginnen te begrijpen dat het ontwikkelen van ‘greatness’ zeer complex is, kunnen we dan niet anders kijken naar talentontwikkeling? Ja dat kan! Bijvoorbeeld met Building Learning Power; dit is een Britse benaderingswijze van prof Guy Claxton en heeft als doel van jongeren betere ‘learners’ te maken. Het trainen van goede leergewoonten staat daarbij centraal. Hij onderscheidt daarbij - gebaseerd op vele wetenschappelijke leertheorieën - vier gebieden met daarin ‘zeventien leerspieren’ die vanuit een groeimindset goed te trainen zijn. Uiteraard hebben we niet echt leerspieren, maar de metafoor is voor eenieder snel duidelijk; door te trainen in een goede context, kunnen we betere ‘leerders’ worden. Belangrijk is dat de lerende houding (attitude) gekoppeld wordt aan inhoud/kennis en vaardigheden.
Deze benaderingswijze is in de sport rechtstreeks te vertalen naar het ontwikkelen van veerkracht, vindingrijkheid, sociale en reflectieve vaardigheden (de vier gebieden van Building Learning Power). Hoe kan je in de fysieke trainingen bijvoorbeeld sporters meer laten nadenken over het spel, over andere oplossingen creëren, strategieën toepassen om je beter te focussen, beter samen te werken enz. En hoe kan je dit logisch koppelen aan de bedachte trainingsoefeningen? Het expliciet maken van de bedoeling is een wezenlijk onderdeel hiervan. In een eerder artikel van mij op Sport Knowhow XL kan je er meer over lezen.
‘Je hebt het of je hebt het niet?’
Het wordt al met al tijd om de meer algemene opvatting over ‘aangeboren talent’, te herzien. Wanneer je de complexiteit van talentontwikkeling goed op je laat inwerken, dan weten we dat ‘aanleg’ alleen niet voldoende is om ergens heel goed in te worden. We kunnen meer inzetten op het trainen van ‘leerspieren’ en het aanreiken van leerstrategieën die sporters helpen om beter te worden en ‘greatness’ te bereiken.
Anton de Vries is onderwijsadviseur ‘leren leren’. Hij studeerde Onderwijskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen, is oud- volleyballer (eredivisie, bij Animo en vc Sneek) en trainde de jeugd tot eerste heren- en damesteams. Voor meer informatie: www.antondevries.com.
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.