25 juni 2024
Achtergronden
door: Adri Broeke
Het domein 'sport en bewegen' wordt steeds meer verbonden met beleidsthema's in de gezondheidszorg. Naast onder meer een gezonde leefstijl is 'lichamelijkheid' een van die thema's. Het boek ‘Nieuwe lichamelijkheid’ van filosoof en voormalig fysiotherapeut Jenny Slatman - momenteel werkzaam als hoogleraar medical & health humanities aan de Tilburgse Universiteit - geeft een helder overzicht van de nieuwste visie op de betekenis van lichamelijkheid in de zorgpraktijk. Voor ieder die nu in het gezamenlijke domein van sport & zorg werkzaam is of dat later zal zijn is het boek daarom zonder meer een must read!
Jenny Slatman's met de Hypatia-prijs 2024 bekroonde filosofieboek Nieuwe lichamelijkheid is het sluitstuk van een meerjarig onderzoeksproject naar de betekenis van lichamelijkheid rondom veel voorkomende gezondheidsproblemen in ons land. De relatie tussen het lichamelijke bestaan van mensen en (het gebrek aan) het hebben van diverse handelingsmogelijkheden staat daarin centraal. De behaalde wetenschappelijke inzichten en resultaten worden met deze - in begrijpelijke taal geschreven - publicatie voor een groter publiek in een breder filosofisch perspectief geplaatst.
Standaardmodel
In algemene zin filosoferen we al sinds mensenheugenis over het functioneren van het lichaam als iets wat we hebben, maar tegelijkertijd ook zijn. Wanneer we het echter specifiek over ‘het lichaam’ hebben, dan doelen we meestal op een soort standaard van lichamelijkheid. Gevoed door de anatomie, de biologie en de pathologie staat - zeker in de geneeskunde - het witte (mannen)lichaam daarvoor model. Het ‘normale’ standaardmodel in de medische wereld en de gezondheidszorg was en is steevast niet ‘van kleur’. De plastic dummy’s waarop geoefend wordt met reanimatie hebben veelal een platte mannenborst.
Ook in het lesmateriaal van geneeskundestudenten en in de meeste klinische praktijken werd tot voor kort niet of nauwelijks aandacht besteed aan lichamelijke diversiteit. Hartklachten bijvoorbeeld manifesteren zich volkomen anders bij mannen dan bij vrouwen. Toch kostte het cardiologe Angela Maas jarenlang veel moeite om de medische wereld daarvan te overtuigen. Door schade en schande wijzer, weten we inmiddels ook dat gebrek aan kennis en aandacht voor verschillen in lichamelijkheid zonder meer leidt tot suboptimale zorg en/of foutieve behandelingen.
Gelukkig wordt de urgentie van dit probleem steeds meer onder ogen gezien. Reizende tentoonstellingen als ‘Komt een mens bij de dokter’ en diverse platformen voor vrouwspecifieke zorg richten zich al enige tijd op de broodnodige bewustwording en kennisverspreiding aangaande de problematiek van het verschillend belichaamd zijn van mensen. De manier waarop je belichaamd bent is zonder uitzondering van doorslaggevende invloed en betekenis voor hoe je met anderen en de (materiële) omgeving kunt omgaan. Lichamelijkheid kun je volgens Slatman niet reduceren tot een verzameling fysieke kenmerken van op zichzelf staande individuen. Zeker in onze - op vele terreinen al steeds individualistischer wordende samenleving - dient wat ons lichamelijke bestaan betreft de aandacht in de gezondheidszorg juist veel meer gericht te worden op de relaties, verbanden en netwerken waarbinnen individuen hun leven vormgeven.
Hoe het ‘ik kan’ van mensen versterken
De opvattingen van de Franse denker Merleau-Ponty (1908-1961) vormen voor Jenny Slatman de basis voor haar visie op de nieuwe rol van lichamelijkheid in de wereld van zorg, gezondheid en sociale uitsluiting. De dualistische kijk op lichaam en geest wordt daarbij verruild voor een holistisch mensbeeld. Mensen zijn belichaamde wezens. Onze belichaamde ‘ik’ is vanaf het prille begin onlosmakelijk verbonden met een fysieke en sociale omgeving. Van daaruit gaan we een ‘ik kan’-relatie aan met de wereld om ons heen. Het eigen (belichaamde) kunnen en de situatie waarin iemand zich bevindt bepalen samen - als in een dialoog - wat iemands mogelijkheden zullen zijn of kunnen worden.
De manier waarop we lichamelijke vermogens gebruiken is naast anatomisch-fysiologisch vooral ook sociaal-cultureel bepaald. Zo zijn we in ons land tegenwoordig gewend om liggend te slapen. Vroeger - en in veel landen nog altijd - was het heel gewoon om dat zittend te doen. Lichaamstechnieken worden aangeleerd en fungeren als weliswaar ingesleten maar veranderbare gewoonten. Bewegingsvrijheid, zowel in letterlijke zin als in die van sociale mobiliteit, wordt volgens Slatman dientengevolge in de eerste plaats vergroot of verkleind door de lichamelijke aspecten van onze sociale identiteit. Te weten, de kleur, het geslacht, de beperkingen of de sociale klasse die kenmerkend voor ons zijn.
Neem bijvoorbeeld het wijd verspreide verschijnsel manspreading. De in de openbare ruimte wijdbeens zittende man. Voor twee vrouwelijke Berlijnse studenten een prima aanleiding voor het wijd verspreid aansprekende project Riot Pant. In de meeste culturen hebben, dan wel nemen mannen meer bewegingsvrijheid in dan vrouwen. Bij dit soort dominant zitgedrag van mannen voelen vrouwen zich vaak nogal onbehaaglijk. Blijkbaar is de openbare ruimte lang niet altijd voor iedereen even veilig en toegankelijk. Meisjes worden mede hierdoor al van jongs af aan aangeleerd om een (zelfbeschermende) gesloten lichaamshouding aan te nemen. Al doende worden ze geconfronteerd met onnodig beperkende ‘ik kan niet’-ervaringen die zich vervolgens ook op allerlei gebied in het dagelijks leven manifesteren. Onder meer op het gebied van sport & bewegen en in school- of werksituaties. Hoog tijd dus voor een fundamenteel andere kijk op lichamelijkheid, aldus Slatman.
Veranderende denkbeelden over lichamelijkheid in de medische wereld en de zorg
Het denken over de functie en betekenis van het menselijk lichaam was lange tijd schatplichtig aan de Grieks/Romeinse arts Galenus (129-199). Zijn theorie over de benodigde balans tussen vier essentiële lichaamssappen (bloed, slijm, gele en zwarte gal) speelde vele eeuwen een doorslaggevende rol in de medische wereld en de zorg. Tot diep in de achttiende eeuw dacht men dat gezondheidsproblemen veroorzaakt werden door een disbalans tussen de vier sappen. Via diëten, uitzweten en beproefde ingrepen als aderlaten trachtten de toenmalige artsen en zorgverleners het verstoorde evenwicht weer te herstellen. Pas begin negentiende eeuw vond in dit medische denken en handelen een radicale omwenteling plaats.
Vanaf die tijd ging men meer te werk met een klinische ‘medische blik’. Het lichaam zag men niet langer als een dampig, vloeibaar geheel. Het moest daarentegen eerder beschouwd worden als een compacte driedimensionale ruimte waar zich allerlei met elkaar verbonden organen en weefsels bevinden. Binnen die solide ruimte konden ziektehaarden of beschadigingen langs ‘verticale weg’ opgespoord en waar nodig behandeld worden. Met behulp van steeds geavanceerdere technische apparatuur (microscopie, fotografie, röntgenstralen, echografie enzovoorts) kon men mogelijke ziektebronnen en afwijkingen lokaliseren.
Binnen de moderne geneeskundig wordt het menselijk lichaam gezien als een op zichzelf staande eenheid. Ziekte beschrijft men in termen van in het lijf aantoonbare afwijkingen of beschadigingen (=‘disease’). Aan belichaamde persoonlijke ervaringen van patiënten/mensen (='illness’) ging men voorbij. Slechts datgene wat zich binnen de grenzen van het biologische lichaam afspeelde was relevant voor het verklaren of de aanpak van gezondheidsproblemen. Nog altijd speelt dit disease-denken in de hedendaagse gezondheidszorg een grote rol. Gelijksoortige anatomisch-fysiologische ‘defecten’ kunnen echter zeer uiteenlopende klachten en ‘ik kan niet’-beperkingen tot gevolg hebben. Ook vertonen veel mensen bijvoorbeeld aanhoudend lichamelijke klachten, maar is er aan fysieke defecten of oorzaken niets te vinden op de inwendige ‘landkaart’ van het individuele lichaam.
Het disease-model loopt bij dit soort meer complexe problemen dan ook duidelijk tegen haar grenzen aan. Met het oog hierop dienen er betere verklaringsmodellen ontwikkeld te worden. Mede dankzij de klinisch-medische aanpak zijn zonder meer vele kwalen en ziekten in de loop der tijd uitgebannen of op z’n minst goed behandelbaar geworden. Het achterliggende individualistische mensbeeld is volgens Slatman intussen evenwel achterhaald. Zeker in de huidige neoliberale samenleving is een verschuiving dringend nodig en wel richting de rol en betekenis van contextgebonden relaties en verbanden. Met haar concept ‘Nieuwe lichamelijkheid’ wordt daartoe een perspectiefrijke aanzet gegeven.
Omringende wereld
In ieders (lichamelijke) bestaan speelt de omringende wereld een bepalende rol. Zowel talige aspecten (ideeën, voorschriften, normen) als ruimtelijke materiële onderwerpen (afmetingen, voertuigen, meubilair) maken daar deel van uit. Aan de hand van herkenbare praktijkvoorbeelden en meerdere gevalsbeschrijvingen - waaronder onverklaarbare lichamelijke klachten, de invloed van lichaamskleur, zwaarlijvigheid, seksisme en depressiviteit - toont ze overtuigend aan hoe het lichamelijke ‘ik kan’ onlosmakelijk is verbonden met fysiek (materiële) ruimten en voorwerpen die zijn vormgegeven op basis van (talige) normen en maten.
Onder meer zwaarlijvige mensen hebben in dit verband geregeld te maken met vormen van sociale uitsluiting en misfits. Negatieve vooroordelen en stigmatiserende stereotyperingen doen zich regelmatig voor op werk, school en zelfs in de gezondheidszorgpraktijken. Volgens de internisten Boon en van Rossum, artsen die veel (te) dikke patiënten behandelen en begeleiden, is DDD één van de eerste afkortingen die geneeskundestudenten tijdens hun studie leren. Het staat voor Dikke Domme Diabeet.
Uit de verhalen van mensen die aan een vorm van obesitas lijden blijkt eveneens dat voor hen fatshaming een veel groter probleem vormt dan de verhoogde gezondheidsrisico’s die ze lopen. Niet alleen door grove belediging en of vormen van discriminatie voelen mensen met een (te) zwaar lichaam onheus bejegend. Hun ‘ik kan’-gevoel wordt ook vaak gefrustreerd door de fysieke omgeving. De ruimte die ze nodig hebben past gewoon niet bij de gangbare inrichting van de materiële omgeving waarin ze zich begeven. De stoelen zijn te klein, de kleding zit te krap of de opstapjes zijn te hoog. Dit soort misfit-ervaringen komen vergelijkenderwijs veel voor bij mensen met een fysieke beperking. De relatie tussen iemands eigen lijf en leden en alles buiten en naast dat lichaam is cruciaal voor Slatman’s idee van nieuwe lichamelijkheid. Ze sluit zich daarmee aan bij een recente stroming in de filosofie: het nieuw materialisme.
In deze nieuwe kijk wordt materie niet gezien als een vaste passieve massa, maar opgevat als een actief veranderend dynamisch geheel van krachten en processen die voortdurend in beweging zijn. Het menselijk lichaam bestaat binnen dit gedachtengoed uit ‘voelende materie’. Een groot lichaam in een te kleine stoel voelt compleet anders dan in een stoel van passende afmetingen. De zorg dient zich daarom veel meer te richten op dit soort relationele aspecten van fits of misfits tussen de persoon en zijn of haar omgeving. Aandachtig luisteren naar de ervaringen van betrokkenen is daarbij van het grootste belang.
Dit door Slatman kernachtig omschreven materialisme met gevoel vormt de grondslag van haar nieuwe visie op de betekenis van lichamelijkheid in het algemeen en binnen de gezondheidszorg in het bijzonder. Het gaat uit van het idee dat iemands kunnen of niet kunnen niet alleen afhangt van de eigen belichaming maar tegelijkertijd ook van de fit- of misfit-ervaringen met de talige en/of de fysieke omgeving. Zorgen doe je voor iemand. Het relationele concept nieuwe lichamelijkheid helpt ons voortaan anders over zorg en gezondheid te denken. Hoe iemands ‘ik kan’ versterken of iemands ‘ik kan niet’ verminderen en al doende misfits voorkomen dan wel verhelpen dient in alle zorgpraktijken van morgen centraal te staan, zo luidt de goed doordachte boodschap van Jenny Slatman.
Adri Broeke (1946) verdiende de kost als bollenpeller, bakkersknecht, gymleraar, beroepsopleider, consultant, lector en als onderzoeker. Op 25 maart 2010 is hij gepromoveerd. De titel van zijn proefschrift: Professioneel Sportmanagement Vernieuwen. Zijn favoriete boek is: De A.F.C.’ers van J.B. Schuil.
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.