10 oktober 2023
Achtergronden
door: Antoine Duval & Sarah Joyce Ezekiel
In sportcompetities is dominantie altijd tijdelijk en vaak van korte duur. Atleten van het kaliber Kylian Mbappé, Novak Djoković of Max Verstappen domineren momenteel hun discipline, maar het is de aard en de charme van sport dat dit nooit voor eeuwig is. De dominantie van de particuliere sportbonden (waarvan de meeste lid zijn van de Olympische Beweging) daarentegen neemt nooit af. Maar sporters (en andere belanghebbenden in de sport) hebben misschien een nieuwe troef achter de hand wanneer ze het opnemen tegen sportbonden: het Europese mededingingsrecht.
Sportbestuursorganen (SGB's), zoals de FIFA of de Federation Internationale de l'Automobile (FIA) beheren hun disciplines door regels op te stellen waar hun leden zich aan moeten houden. In een miljardenindustrie hebben deze regels een grote economische impact. Een sanctie voor een dopingovertreding zorgt er bijvoorbeeld voor dat de sporter in kwestie niet meer kan deelnemen aan sportevenementen en daardoor zijn inkomen kwijtraakt. Toch kunnen dopingsancties worden gerechtvaardigd als noodzakelijk om de integriteit van de sport te waarborgen. Maar regels die eisen dat organisatoren van sportcompetities vooraf toestemming moeten krijgen van de sportbestuursorganen zijn moeilijker te verdedigen. Het is begrijpelijk dat de sportbestuursorganen hun nogal comfortabele positie als monopolist bij de organisatie van competities in hun sport willen beschermen.
Het Hof van Arbitrage voor de Sport (CAS) werkt als een schild
Bijna alle sportbestuursorganen hebben arbitrageclausules in hun statuten opgenomen die het Hof van Arbitrage voor de Sport (CAS) de rechtsbevoegd-heid verlenen om geschillen met hun leden te beslechten. Deze arbitrage-clausules beperken de mogelijkheden voor atleten om beslissingen van die organen bij nationale rechtbanken aan te vechten.
Dit betekent dat een zelfs een ster als Kylian Mbappé in een juridisch gevecht met de FIFA of UEFA in een ondergeschikte positie verkeert. Het Europese mededingingsrecht biedt echter een mogelijke manier voor atleten om hun rechten te verdedigen tegen machtsmisbruik door sportbestuursorganen.
Het Hof van Justitie van de Europese Unie (CJEU) heeft in 2004, in het beroemde Meca-Medina-vonnis, bepaald dat zelfs sportregels die als 'zuiver sportief' worden beschouwd onder het EU-mededingingsrecht vallen. En hoewel deze uitspraak al bijna vijftien jaar geleden werd gedaan, heeft het in de afgelopen jaren geleid tot maar liefst vier rechtszaken tegen sportbestuursorganen die beschuldigd worden van inbreuk op het Europese mededingingsrecht. Specifiek zal het Gerecht moeten bepalen of de regels en besluiten van de sportbestuursorganen voldoen aan de 'Meca-Medina-test'. Kort samengevat bepaalt deze test of de betwiste maatregel legitieme doelen nastreeft en of de maatregel dan ook doelmatig en proportioneel is. Als een regel of besluit niet aan deze voorwaarden voldoet, is deze in strijd met artikel 101 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (TFEU).
Wat betekent het vonnis in de rechtszaak tegen de Internationale Schaatsunie (ISU)?
De Meca-Medina-test werd toegepast door de Europese Commissie (EC) en later door de General Court (GC) in de klacht tegen de Internationale Schaatsunie. En, voor de eerste keer, faalden de regels van de bond voor deze test. De beslissing van de EC en de uitspraak van het Hof (GC) hebben voorwaarden gesteld waaraan sportsbestuursorganen moeten voldoen bij het autoriseren van evenementen van derde partijen. Concreet betekent dit dat ze een reeks objectieve, niet-discriminerende en transparante beoordelingscriteria moeten invoeren voor het toestaan (of niet) van evenementen van potentiële concurrenten.
De Internationale Schaatsunie (ISU) ging bij het Hof van Justitie van de Europese Unie in beroep tegen de beslissing van de General Court en de zaak nu in behandeling genomen door de Grand Chamber. De eindbeslissing in deze zaak zal belangrijke gevolgen hebben voor professionele atleten. Duidelijk zal worden wat de voorwaarden zijn waaronder ze bestraft kunnen worden voor deelname aan evenementen van derde partijen. Uiteindelijk zou het voor hen nieuwe mogelijkheden kunnen bieden om een beter inkomen te verdienen, vooral in individuele sporten met een lagere commerciële waarde.
Ook relevant voor voetbal
Het belang van antitrust speelt zelfs bij de bekendste clubs en sporters. De zaak betreft de European Super League, die momenteel nog steeds in behandeling is bij de Grand Chamber van het Hof van Justitie, toont aan dat de kwesties die in de ISU-context zijn aangesneden, ook van relevant zijn voor populaire teamsporten, zoals voetbal.
De rechtszaak vloeit voort uit de poging van diverse gerenommeerde voetbalclubs in Europa om een voetbalcompetitie op te richten die zou gaan concurreren met de UEFA Champions League. FIFA en de UEFA dreigden spelers en clubs die deelnamen aan de Super League uit te sluiten van hun eigen competities en de competities van hun nationale leden. De vraag die aan het Hof van Justitie wordt voorgelegd is dan of de FIFA en UEFA met deze bedreiging het Europese mededingingsrecht hebben geschonden. Door hun machtspositie op de markt van voetbalcompetities effectief in te zetten, dwarsboomden ze de opkomst van een concurrerende competitie die een bedreiging vormde voor hun inkomsten. Ook hier wordt een beroep gedaan op het Europese mededingingsrecht in een poging om de beoordelingsvrijheid van sportbestuursorganen te beperken bij het besturen van hun sport.
Niet-leden worden ook aan regels gebonden
Tot slot staat de Europese mededingingswetgeving ook centraal in de zaak van voetbalmakelaars tegen de nieuwe agentreglementen van de FIFA, die op 1 oktober 2023 zijn ingegaan. De belangrijkste klanten voor de diensten van voetbalmakelaars zijn de bij de FIFA aangesloten clubs en spelers maar voetbalmakelaars zelf zijn niet, direct of indirect, leden van de FIFA. Door de acties van clubs en spelers op de transfermarkt te controleren, vergroot de FIFA haar regelgevend bereik om ook de makelaars te controleren. Zo beperkt de voetbalbond de economische onafhankelijkheid van de makelaars op een manier die volgens hen in strijd is met het EU-mededingingsrecht. De zaak is nu doorverwezen naar het Hof van Justitie, dat hoogstwaarschijnlijk opnieuw zal moeten bepalen of de regels van een sport wel of niet voldoen aan de criteria van de Meca-Medina-test.
Het EU-mededingingsrecht is niet de enige manier om sportbestuursorganen aan te vechten. Veel fans zien profsport als meer dan alleen een business. De financiële situatie van voetbalclubs of de economische vrijheid van voetbalmakelaars zijn voor hen mogelijk van minder belang dan een goede competitieve balans tussen de teams, of de mogelijkheid om de allerbeste spelers en teams tegen elkaar te zien strijden. Dit inzicht wordt verder onderstreept door het tumult van de fans na de aankondiging van het Super League-project. Die reactie heeft ook bijgedragen aan de uiteindelijke ineenstorting van dat project.
Het is niet het geval dat sportjuristen nu elke gelegenheid moeten aangrijpen om regels en beslissingen van sportbestuursorganen te ontkrachten op grond van het feit dat ze in strijd zouden zijn met het EU-mededingingsrecht. Het is zelfs goed mogelijk dat het Hof van Justitie een bepaalde mate van regelgevende autonomie aan de organisaties zal toekennen wanneer zij kunnen aantonen dat zij een maatschappelijk of legitiem belang nastreven.
Het EU-mededingingsrecht biedt weliswaar een veelbelovende uitweg om de beslissingen van de sportbestuursorganen aan te vechten, maar mag zeker niet aangezien worden voor een automatisch mechanisme om sancties op te leggen. Alleen met overtuigende en diepgaande argumenten, onderbouwd met empirische bevindingen, kunnen de mededingingsautoriteiten en de rechtbanken worden overtuigd dat een sportbestuursorganisatie misbruik heeft gemaakt van haar machtspositie in een bepaald geval. Daarom is het essentieel dat advocaten aan beide kanten van een sportgeschil goed geïnformeerd zijn over het Europese mededingingsrecht en dat ze de voornaamste juridische mechanismen die daarbij een rol spelen goed begrijpen.
Dr. Antoine Duval is senior onderzoeker bij het T.M.C. Asser Instituut. In zijn huidige onderzoek richt hij zich op transnationale rechtstheorie en transnationale regelgeving, met name in de sportwereld, de lex sportiva. Samen met Ben Van Rompuy was hij betrokken bij de klacht die twee Nederlandse schaatsers, Mark Tuitert en Niels Kerstholt, bij de Europese Commissie (EC) hadden ingediend tegen de International Skating Union (ISU). Op 24 - 25 oktober leiden zij een professionele training over het EU-mededingingsrecht en internationaal sportbestuur bij het T.M.C. Asser Instituut in Den Haag.
Sarah Joyce Ezekiel is onderzoeksassistent transnationaal sportrecht bij het T.M.C. Asser Instituut. Onlangs rondde ze haar LL.M. in European Competition Law & Regulation af aan de Universiteit van Amsterdam, waar ze in haar scriptie onderzocht hoe het mededingingsrecht van de EU het internationale bestuur van sport controleert.
Deel dit bericht:
0 reacties
Nog geen reacties. Wees de eerste!
Voeg je reactie toe
Wij sturen jou één keer per twee weken een e-mail met de belangrijkste opinies en artikelen van Sport Knowhow XL.