door: Peter van Tarel
Bij de voetbalvereniging van mijn zoontje kan je via een metalen buitentrap naar de kantine. Bij nat weer is deze trap spekglad. Af en toe glijdt er dus wel eens iemand uit. Knie kapot, schaafwond. Vervolgens wordt er een pleister geplakt en gaat men over tot de orde van de dag, terwijl ik me vertwijfeld afvraag af of er niet iets aan de oorzaak gedaan moet worden.
Datzelfde gevoel heb ik als ik kijk naar alle regelingen, subsidies en impulsen om inactieve mensen aan het sporten te krijgen. Koen Breedveld (hoogleraar Sportsociologie aan de Radboud Universiteit) gaf het al eens aan: 'niet Epke maakt sporters van ons, maar de gymleraar'. En laat die nu steeds meer uit het schoolbeeld verdwenen zijn.
Breedtesportimpuls, NASB-subsidie, Sportimpuls, BOS, Combinatiefuncties en nog talloze nationale, provinciale en gemeentelijke regelingen zijn in het leven geroepen om mensen aan het bewegen te krijgen. Maar ze voelen voor mij als pleisters plakken. Want waarom aan de achterkant proberen te repareren terwijl we aan de voorkant niet investeren?
"De vakleerkracht ‘nieuwe stijl’ legt contacten met clubs en experts, denkt mee over voeding, inrichting van het schoolplein en lesprogramma’s"
Spin in het web
Is dit dan weer een pleidooi voor de terugkeer van de vakleerkracht? Jazeker. Maar dan wel voor de vakleerkracht ‘nieuwe stijl’. Eentje die niet alleen verantwoordelijk is voor kwalitatieve goede gymlessen, maar is de spin in het web als het gaat over een gezonde onderwijsomgeving. Hij legt contacten met clubs en experts, denkt mee over voeding, inrichting van het schoolplein en lesprogramma’s waarbij reguliere onderwijsprogramma’s (zoals rekenen) gecombineerd worden met bewegen.
Geeft hij naast al deze taken ook nog les? Uiteraard, want zijn les wordt steeds belangrijker! Hij voert namelijk het KNGU Beweegdiploma in voor alle groepen één en twee. Geen kind meer naar groep drie zonder Beweegdiploma! En op het rapport van Lars verdwijnt de voldoende voor motoriek en ruim voldoende voor inzet. In ruil daarvoor krijgt Lars een persoonlijk sportadvies op maat: voor welke sporten heeft hij aanleg, welke aandachtspunten zijn er voor hem met betrekking tot bewegen, hoe ontwikkelt Lars zich fysiek en hoe gedraagt hij zich in een team? Want waarom krijgen kinderen wel uitgebreid advies over hun sociaal-emotionele ontwikkeling, hun rekencapaciteiten of leesvaardigheid, maar niet over hun beweegkwaliteiten? Goed kunnen bewegen is immers ook een talent.
Motorisch Remedial Teacher
Nog een voorbeeld van investeren aan de achterkant. In 2013 werden in de wijk waar ik woon maar liefst 224 kinderen doorverwezen naar een Motorisch Remedial Teacher (MRT). Stel je voor: dat zijn ruim tweehonderd kinderen afkomstig van vier scholen! Nog een opvallend feitje: van de 224 kinderen waren er 202 jongens bij! In de meeste gevallen komen leerkrachten er in groep drie achter dat kinderen, en dan met name jongens, motorisch achterlopen ten opzichte van de gestelde kerndoelen. Deze kinderen hebben problemen met bal gooien, bal vangen, de koprol, balanceren, hinkelen en huppelen.
Enerzijds kun je je afvragen of je voor jongens en meisjes wel gelijke beweegdoelen zou moeten hanteren. Meisjes ontwikkelen zich fysiek immers anders dan jongens. Maar als je deze doelen wel wilt hanteren, is het van belang dat ieder kind voldoende begeleiding krijgt om eraan te voldoen. Maar mogen we dat verwachten van een groepsleerkracht, die over het algemeen beperkte kennis heeft van beweegbegeleiding?
"Het blijkt dat in groep 1 en 2 kinderen om verschillende redenen niet voldoen aan de motorische norm"
Het jongetje dat moeilijk kan rennen krijgt geen extra begeleiding, maar mag op doel staan. Daarmee leert hij echter niet om goed te bewegen. Het blijkt dat in groep 1 en 2 de kerndoelen in veel gevallen niet worden gehaald. Kinderen kunnen om verschillende redenen niet voldoen aan de motorische norm. Het gevolg is dat ze worden doorverwezen naar MRT.
Wederom wordt daarmee geprobeerd om aan de achterkant te repareren wat er aan de voorkant misgegaan is. Overigens is in 2015 het aantal doorverwijzingen verwaarloosbaar vanwege het feit dat de verantwoordelijkheid voor MRT vanuit de gemeente is overgedragen aan de scholen. Die hebben hier echter nog geen plan voor opgesteld, waardoor kinderen nu tussen wal en schip raken. Voor mij een duidelijk signaal dat we snel aan de voorkant moeten investeren!
Er is méér nodig...
Zijn we er hiermee dan? Zeker niet. Het zou natuurlijk te simpel zijn om te stellen dat het invoeren van de vakleerkracht nieuwe stijl de jeugd aan het bewegen krijgt en houdt. Ik heb weliswaar de overtuiging heb dat het goed kunnen bewegen bijdraagt aan sportplezier en daarmee uitval reduceert. Maar er is meer nodig.
Zo zal de leefomgeving meer moeten uitnodigen om te (leren) bewegen. Voorbeeld: bij ons voor het huis ligt een grote open ruimte met bosjes, een boom, een glijbaan en een wipkip. Althans, er stond een wipkip totdat de kinderen in onze straat daar te oud voor werden en hem uit baldadigheid uit de grond hebben gegraven. Dat was nadat verschillende plannen van de buurt voor andere toestellen door een gemeenteambtenaar resoluut waren afgekeurd. De wipkip werd door de gemeente opgeruimd waarna er nog bosjes, een boom en een glijbaan restten.
"En nu staat er een eenzame glijbaan. Tot zover de uitnodiging tot bewegen vanuit de omgeving..."
De boom werd al gauw een klimboom. Hele groepen kinderen leefden zich uit, totdat buurtbewoners klachten daarover indienden met als argument dat een boom geen klimtoestel is. De bosjes werden vervolgens door fietsende kinderen omgeturnd tot een crossbaan. Na enkele weken werden de bosjes verwijderd en kwam er betegeling voor in de plaats. En nu staat er nog een eenzame glijbaan. Tot zover de uitnodiging tot bewegen vanuit de omgeving. Probeer je eens voor te stellen welke mogelijkheden er ontstaan wanneer de verantwoordelijke wethouders van Sport, Ruimtelijke Ordening en Onderwijs met elkaar om tafel zouden gaan om hun beleidsdoelstellingen te combineren. De kinderen uit onze buurt zouden daar veel plezier van kunnen hebben!
Professioneel kader
Een andere stap die van belang is voor het meer laten bewegen van jeugd is het opleiden en aanstellen van professioneel kader bij verenigingen. Kinderen bij een vereniging krijgen is namelijk erg eenvoudig. Maar kinderen bij de vereniging houden is enorm moeilijk. Daarvoor is kwalitatief goed sportaanbod nodig, verzorgd door opgeleid kader.
In mijn ogen is de trainer één van de belangrijkste factoren voor het behoud van jeugdleden. Maar in veel gevallen is de jeugdtrainer helaas een sluitpost. Op de selectiegroepen staan als vanzelfsprekend de beste trainers. De kinderen in die groepen zijn echter bovengemiddeld gemotiveerd en haken minder snel af. Maar de kinderen met talent voor breedtesport worden voornamelijk beziggehouden door een goedwillende ouder, die toevallig tijd heeft op momenten dat anderen werken.
Ondanks dat deze ouder enorm zijn best doet om de kinderen nuttig bezig te houden, ontbreken meestal de kennis en vaardigheden die eigenlijk nodig zijn. En dat terwijl we weten dat ouders bereid zijn om meer te betalen voor betere kwaliteit van het aanbod. Bovendien groeit het aantal ondernemende trainers die arbeidsperspectief zien ontstaan. Hier liggen dus enorme kansen voor verenigingen!
"Ik geloof in investeren aan de voorkant met vakleerkrachten nieuwe stijl, een uitdagende leefomgeving en professioneel kader bij verenigingen"
De basis om mensen aan het bewegen te krijgen en te houden is echter het creëren van een patroon, zoals Koen Breedveld betoogde. En patronen zijn relatief eenvoudig aan te leren, maar ongelooflijk lastig af te leren. Daarom geloof ik in investeren aan de voorkant met vakleerkrachten nieuwe stijl, een uitdagende leefomgeving en professioneel kader bij aanbieders zoals verenigingen. Er zullen altijd mensen blijven die niet of onvoldoende blijven sporten/bewegen, maar we kunnen het aantal wel verkleinen door op de juiste plekken te investeren.
Efficiëntere inzet financiële middelen
Zijn er financiële middelen beschikbaar om te investeren? Jazeker, maar dat vraagt om een herschikking in sportland. Er zijn immers vele subsidieregelingen van VWS, NOC*NSF, provincies, gemeenten en sportbonden; allemaal gericht op een verhoging van de sportparticipatie. Met een frisse blik zouden die middelen een stuk efficiënter ingezet kunnen worden, minder versnipperd.
Bovendien gaat er ook veel geld om in de ondersteuning van sportaanbieders. Zo hebben veel sportbonden een eigen ondersteuningsafdeling, evenals provinciale sportraden en gemeentelijke sportbedrijven. Allemaal komen ze op dezelfde locaties, soms zelfs voor dezelfde organisaties. Mijn vereniging kan bijvoorbeeld gebruik maken van ondersteuning door de KNGU, door de provinciale sportraad en door de gemeente. Het gaat dan om gedeeltelijk dezelfde producten en diensten. Ook hier valt dus een efficiency-slag te maken, zodat middelen meer ingezet kunnen worden aan de voorkant.
Ik zal de voetbalvereniging van mijn zoontje adviseren om niet te investeren in mooie pleisters met het clublogo erop, maar in een andere trap.
Peter van Tarel is ruim zestien jaar werkzaam bij de Nederlandse Volleybal Bond, momenteel als regiomanager. Hij heeft in die periode ruime ervaring opgedaan op het gebied van sportmanagement en met de diverse sportstimuleringsregelingen. Daarnaast is hij voorzitter van een Omnivereniging met ruim 700 leden en vader van drie sportende kinderen. Voor meer informatie: peter.van.tarel@nevobo.nl