Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Open Podium-Item

Het einde van de sportvereniging? 20 mei 2014

door: Jelle Schoemaker

Veel sportverenigingen hebben hun langste tijd gehad. Vroeger was het een efficiënt middel om de sportbehoefte te faciliteren omdat particuliere lasten en plichten met elkaar gedeeld konden worden. Nu de individuele sportbehoefte verandert en de overheid zich terugtrekt komt het einde van een aantal sportverenigingen in zicht.

Sinds NOC*NSF in 1996 het aantal verenigingen bijhoudt, telt ons land steeds minder verenigingen (zie figuur 1). Een deel hield op te bestaan en een deel ging door middel van fusies over in andere verenigingen. De komende jaren zal het aantal nog verder gaan dalen en wel sterker dan voorheen. Enerzijds verandert de behoefte van de sportconsument waardoor nieuwe organisatievormen van sport opduiken die direct concurreren met de vereniging. Anderzijds zorgt een terugtrekkende overheid voor zwaardere lasten voor diegenen die lid blijven van de sportvereniging.

Figuur 1. Aantal sportverenigingen aangesloten bij NOC*NSF














bron: Rapportage Sport 2008 & Ledentallen 2012 NOC*NSF
* Aantal verenigingen in 2013 is niet bekend

Het organiseren van de vraag naar sport
Sportverenigingen hadden heel lang een monopoliepositie op de manier waarop je sport kon beoefenen. Men had vroeger niet veel geld te besteden aan vrije tijd en de gezamenlijke lastenverdeling van de kosten die sporten met zich meebrengt zorgde ervoor dat iedereen goedkoop sport kon beoefenen. Toch wilde niet iedereen op deze manier sporten. Omdat verenigingen een vrijwillige aanvaarding van dwang in de vorm van contributie en vrijwilligerswerk met zich meebrengen, bleef een groep zitten met de latente behoefte om te sporten. Omdat de verenigingen deze behoefte niet kon faciliteren reageerde uiteindelijk de markt. Vanuit Amerika brachten slimme ondernemers de fitnesscentra met zich mee. Ondanks oneerlijke concurrentie vanwege subsidies en aantrekkelijke huurtarieven voor sportverenigingen groeide deze nieuwe vorm van sport aanzienlijk. Deze groei van nieuwe sportaanbieders ging in eerste instantie niet ten koste van de verenigingssport. Ondanks dat veel verenigingen verdwenen bleef het percentage dat lid is van de sportvereniging jarenlang stijgen.

Nog steeds laten de ledencijfers van NOC*NSF zien dat het aantal aangesloten leden iets toeneemt. Maar steeds minder zijn de leden niet direct lid van een vereniging (Van der Roest, 2014); veel sportbonden zijn namelijk begonnen met het introduceren van het individuele lidmaatschap. Dit type lidmaatschap kan zonder tussenkomst van de sportvereniging direct bij de bond worden afgesloten.

Vooral hardlopers, fietsers, schaatsers maar ook golfers kunnen tegen een relatief laag bedrag lid worden van de nationale bond en profiteren van wedstrijddeelname. Deze nieuwe organisatievorm bedreigt steeds vaker het voortbestaan van de sportvereniging omdat het inspeelt op de behoefte van consumenten om flexibel te sporten en minder gebruik te maken van gestandaardiseerde en dure sportvoorzieningen die collectieve afstemming en verantwoordelijkheid vragen (Scheerder, 2008).

Ook de opmars van internet zorgt ervoor dat een groot deel van de toegevoegde waarde van de sportvereniging zelf online wordt georganiseerd. Hardlopers vinden op internet loopschema’s, wielrenners organiseren online hun eigen fietsafspraken en ook competities worden door zaalvoetballers en beachvolleyballers zelf georganiseerd.

Deze nieuwe ontwikkeling heeft een grote kans de georganiseerde sport buiten spel te zetten door slimme ondernemers of bonden die inspelen op de behoefte van de markt om regelmatig samen te sporten maar geen vaste groep of verplichtingen kennen. Ze maken vooral gebruik van openbare ruimte, kennen specifieke homogene doelgroepen, worden georganiseerd in de vorm van evenementen en worden vooral zonder zware infrastructuur gefaciliteerd waardoor het goedkoper is voor de sportconsument.

Hogere lasten te verdelen
Niet alleen vormen de nieuwe aanbieders een serieuze bedreiging voor de verenigingen, ook bewegingen van de terugtrekkende overheid hebben consequenties voor het bestaansrecht van veel verenigingen. De afgelopen jaren zijn al veel sportsubsidies verdwenen of ingekort, maar de komende jaren zien gemeenten zich genoodzaakt ook de tarieven te verhogen en sommige accommodaties te privatiseren (Mulier Instituut/VSG, 2013).

Dit wordt vaak veroorzaakt door een bezuinigingsopdracht, maar ook door de wet Markt en Overheid (2012) die oneerlijke concurrentie tussen overheden en bedrijven verbiedt. Gemeenten moeten volgens deze wet bij de verhuur van hun gemeentelijke sportaccommodaties de marktconforme prijs gaan doorberekenen. Nu worden sportverenigingen nog aangemerkt als maatschappelijk belang waardoor er wat lucht ontstaat in de tarieven. Ongetwijfeld zullen gemeenten de komende jaren substantieel meer kosten van de accommodaties doorberekenen aan de verenigingen.

Sportverenigingen die nu nog een groot beslag leggen op de publieke middelen, komen voor hogere kosten te staan die ze zullen doorberekenen aan de leden in de vorm van stijgende contributies. Eerder onderzoek van De Boer (2012) liet zien dat de contributieprijs bij een tien procent stijging nog beperkt effect had op het aantal mensen dat lid is van de vereniging. Bij grotere contributiestijgingen wordt dat effect veel sterker. Bovendien, wanneer minder mensen lid blijven van de vereniging zullen de kosten van een sportvoorziening over een kleinere groep verdeeld moeten worden, waardoor de prijs nog verder zal gaan stijgen. Dit kan een negatieve spiraal opleveren waar je als sportvereniging weer moeilijk uit kunt komen met als gevolg het faillissement van de vereniging. Vooral de verenigingen met een eigen dure accommodatie lopen hier de grootste risico’s.

Verschuivende functie van de vereniging
Concurrerende sportvormen en een verandering in de behoefte van de sportgebruiker zorgen ervoor dat de sportvereniging zijn relevantie voor de gebruiker aan het verliezen is. Wat overblijft is de maatschappelijke en sociale functie van de vereniging. Deze functie wordt nadrukkelijk opgezocht, door de sportvereniging in te zetten als ontmoetingsplek voor de buurt gecombineerd met kinderopvang, huiswerkbegeleiding of opvang voor ouderen of werklozen. Dit gaat in de praktijk moeizaam omdat verenigingen alleen succesvol zijn als ze mensen kunnen uitsluiten (Buchanan, 1965).

Als ook niet-leden kunnen profiteren van de functies en diensten van een vereniging, dan zullen binnen die vereniging minder mensen bereid zijn om hun geld en vrije tijd op te offeren. Een vereniging is er daarom bij gebaat om binnen een gesloten omgeving tot afspraken te komen over de verplichte opoffering die hoort bij een lidmaatschap. Het maken van deze afspraken gaat vooral goed bij homogene groepen die dezelfde belangen hebben (Olsen, 1965). Het is veel moeilijker voor een club om tot gezamenlijk besluiten te komen in een heterogene groep met verschillende subgroepen en doelgroepen. Dit maakt dat de druk op de sociale functie van de verenigingen een paradox is. De open club loopt tegen organisatieproblemen aan waardoor zij geen ideale instrument is om de nieuwe maatschappelijke en sociale waarde te verzilveren.

De toekomst van de sport
Sport zal onverminderd een populaire tijdsbesteding blijven. Echter, de komende tientallen jaren zullen meer sportverenigingen gaan verdwijnen waarmee een belangrijk cultureel erfgoed van de Nederlandse sport verloren dreigt te gaan. Sportverenigingen die gebruik maken van kostbare sportaccommodaties (zoals golf, tennis maar straks ook voetbal en zaalsporten) zullen de werkelijke kostprijs van de infrastructuur moeten gaan doorberekenen aan de sportconsument waardoor vele consumenten afhaken. Dit zet de solidariteit flink onder druk en alleen diegenen die het zich kunnen permitteren verenigen zich nog in traditionele sportclubs.

Vervolgens krijgen we een eenzijdiger sportaanbod. Sporten die in lichte verbanden zijn te beoefenen (zoals hardlopen, wielrennen en skeeleren) worden nog populairder doordat ze in verschillende verschijningsvormen zijn te beoefenen. Ondernemers die mensen flexibel laten sporten, evenementen die regelmatig terugkeren en bonden die individueel lidmaatschap aanbieden hebben de toekomst. Alleen voor speciale doelgroepen zal de overheid direct subsidies beschikbaar stellen zodat het gemeenschapsgeld wordt aangewend om die mensen aan het sporten te krijgen in plaats van het bekostigen van sportvoorzieningen voor mensen die het kunnen betalen.

De sportvereniging heeft zijn rol in de historische ontwikkeling van sport gespeeld. Het heeft de beoefening van sport betaalbaar gemaakt voor de middenklasse en heeft de basis gelegd voor een sportieve samenleving. Nu de middenklasse sport zelf kan betalen en andere eisen stelt wordt het stokje overgenomen door andere organisatievormen die dit aanbod beter organiseren. Deze ontwikkelingen brengen risico’s én kansen met zich mee met betrekking tot de sportparticipatie, gezondheid en sociale cohesie. Daar liggen de uitdagingen voor beleidsmakers binnen en buiten de sport.

Bronnen
• Buchanan, J.M., (1965). Economic Theory of Clubs. Transaction Publishers
• De Boer, B., (2012) Prijselasticiteit in de sport. Een empirische studie naar de relatie tussen de contributie en het ledenaantal bij sportverenigingen. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen.
• Hover, P., Hakkers, S., & Elling-Machartzki, A., (2012). Fitness in Cijfers. Opgevraagd via hier
• Ministerie Economische zaken, Landbouw en Innovatie (2012). Handreiking Wet Markt en Overheid.
• Mulier Instituut/VSG (2013). Gemeentepeiling recessie 2013.
• Olsen, M., (1965). The Logic of Collective Action. Harvard University Press
• Van der Roest, J.W., (2014). De sport groeit, maar lidmaatschap is van minder betekenis. Opgevraagd via hier

Jelle Schoemaker is als docent en onderzoeker verbonden aan HAN Sport en Bewegen van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, op het expertisegebied Sports Economics & Management. Hij doet onderzoek naar economische aspecten rondom sport, zoals de relatie tussen contributieverhoging en ledenaantal of de baten en kosten rondom grote sportevenementen. Alle onderzoeksresultaten zijn via het expertisecentrum HAN SENECA beschikbaar voor bedrijven en organisaties. Kijk voor meer informatie op www.HAN.nl/SENECA.

« terug

Reacties: 5

-
20-05-2014
Dag Jelle, Interessant stuk. Je lijkt echter in je slotwoorden toch verschillende kenmerken van de open club te noemen? Is dat dan juist niet een kans? Vriendelijke groet, Bas van der Heijden
-
20-05-2014
Dag Bas, Je mag het zeker als een kans voor de sportvereniging beschouwen maar bij een vereniging zou deze ondernemende houding en open clubcultuur niet altijd goed passen omdat een vereniging erbij gebaat is om in een gesloten omgeving tot besluiten te komen die goed zijn voor haar eigen leden. Wellicht dat andere organisatievormen een stuk beter daarbij passen. Groet, Jelle Schoemaker
-
20-05-2014
Dag Jelle, interessant stuk. Ik verwacht dat dezelfde slimme ondernemers (of overheid?) de sportvereniging (of sportpark) gaat inzetten voor zijn of haar financiële gewin. Op welke andere plekken in de wijk/stad/dorp komen immers zoveel consumenten frequent bijeen? Het wachten is op een nieuw (sport)aanbod vanuit dit domein op basis van een interessant kosten-waardenratio voor leden en niet-leden. Jammer overigens dat je in je verhaal teruggrijpt naar 1965. Het is 2014! Koert Hetterscheidt, Stichting Vitale Sportvereniging
-
21-05-2014
Dag Jelle, Je hebt een goed artikel geschreven over de sportclub. Eén belangrijk facet heb je niet benoemd en dat is de - vaak zwakke - bestuurskracht. Binnen clubs wordt veel gewisseld binnen bestuursfuncties. Grote en sterke ondernemingen zijn juist gebaat bij continuïteit en het hebben van visie. Deze facetten mis ik vaak bij clubs. Als de bestuurskracht continu en groot zou zijn, dan zou de vereniging een krachtige motor kunnen zijn voor sporters. Prijs maar vooral kwaliteit zou beter in orde zijn. Daar ontbreekt vaak veel aan: te vrijblijvend, een te groot tekort aan mensen, die aan een club willen en kunnen 'trekken'. Wim Zegers
-
21-05-2014
Leuke discussie waar ik graag een bijdrage aan wil leveren. Ik geloof namelijk helemaal niet dat de verenigingen zullen verdwijnen. Verschillende oorzaken van teruglopend aantal clubs is genoemd en bestuurlijk onvermogen is zeer zeker een valide constatering. Echter het teruglopend aantal clubs zegt niet alles. Want in het verleden had je zeer veel kleine (straat)clubs die tussen de 50 en 100 leden hadden. Je ziet dat veel kleine clubs niet levensvatbaar zijn. Fusies of overstappen naar een vitale verenigingen zijn dan logische gevolgen. Wij mensen zijn gezelschapsdieren. Wij hebben behoefte aan sociaal contact in een veilig en overzichtelijke omgeving. De groei van hockey onderstreept dat. Kortom, clubs blijven belangrijk maar hun functie zal in detail gaan veranderen. Lutger Brenninkmeijer

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst