door: Bram Brouwer Wat is een dopingcontrole waard als Armstrong na vijfhonderd negatieve en nul positieve controles toch wordt veroordeeld op basis van zwak flankerend bewijs, dat vervolgens niet getoond wordt? Armstrongs veroordeling is dan het deficit van het antidopingbeleid. Samen de afgrond in: Armstrong, de wielersport en het antidoping beleid.
Stel: het Openbaar Ministerie beschuldigt u van de moord op Dirk. Er is geen lijk, maar wel veel bewijs dat u nooit contact met Dirk had. Toch houdt het OM de beschuldiging jarenlang vol en treedt daar steeds weer mee naar buiten. Ze beweren over verpletterend bewijs van uw schuld te beschikken, maar laten dat nooit zien. Keihard bewijs à decharge schuiven ze terzijde. Na verloop van tijd worden zelfs uw vrienden van medeplichtigheid beschuldigd. U slaapt slecht en krijgt spanningsklachten. Ook uw partner krijgt problemen en uw kinderen worden er op school mee gepest. Uw verdediging kost handen vol geld en uw vrienden krijgen problemen op hun werk.
Dan is de maat vol. U wilt uit deze kafkaëske situatie weg. U zegt dat u zich in de toekomst op uw vrouw, kinderen en vrienden richt en niet meer op de beschuldigingen in gaat. Dan reageer het OM met: ‘Kip! Ik heb je. Volgens de wet bent u schuldig als u niet aantoont onschuldig te zijn. Stoppen met uw verdediging is gelijk aan schuld bekennen en dat is voldoende om u te veroordelen. Wij hoeven dat dan niet meer aan te tonen, zodat wij ons bewijs onder de pet kunnen houden.’ Vervolgens is de algemene opinie: ‘Het is toch waar van die moord, anders zou je je immers wel blijven verdedigen.’
Belachelijk verhaal, denkt u? Dat zou zelfs Kafka niet bedenken. Maar vervang u door Lance Armstrong en de moord op Dirk door dopinggebruik en het verhaal is een korte beschrijving van de Lance Armstrong-case. Voordat ik hier verder op in ga bespreek ik de escalatieladder bij conflicten.
Escalatieladder
We kunnen het antidopingdebat zien als conflict tussen de antidopingautoriteiten en dopinggebruikers. Dimeo [3] formuleerde dit als: de strijd tussen heroes en villains (goeden en slechten). De goeden zijn de voorstanders van het huidige antidopingbeleid en de slechten de gebruikers en iedereen die dat beleid afkeurt. De antidopingautoriteiten twijfelen er niet aan tot het goede kamp te behoren zoals blijkt uit het citaat: ‘the self-belief of sport-doctors and policy makers on promoting anti-doping that they were doing ‘good’ work and that anyone who took drugs was ‘evil’’ [3, p. 4].
We kunnen conflicten plaatsen op een continuüm van zakelijk (rationeel) naar emotioneel (irrationeel; zie figuur bovenin). Zakelijke conflicten zijn gebaseerd op feiten: het zijn echte conflicten. Naarmate de emotionele component in het conflict toeneemt, raken de feiten steeds meer op de achtergrond en worden vervangen door onbewezen (irrationele) standpunten. Als Els een brood koopt is dat een puur zakelijk ‘conflict’ (de bakker levert, Els moet betalen). Betaalt Els direct, dan blijft het conflict zakelijk. We ervaren het niet eens als conflict. Blijft betaling uit dan ervaart de bakker dat als oneerlijk (emotie). Blijft betaling langer uit, dan wordt hij zelfs boos (sterke emotie). Els wordt een notoire wanbetaler. In werkelijkheid was zij het vergeten omdat haar kind plotseling ernstig ziek werd.
Televisieprogramma’s als de Rijdende Rechter en het Familiediner geven hier regelmatig voorbeelden van. De conflictpartners weten vaak niet meer hoe hun conflict begon en geven volstrekt tegenstrijdige verhalen. En als de conflictpartners elkaar niet kunnen negeren (buren, gescheiden partners met kinderen), maken ze elkaar het leven zo moeilijk mogelijk. Consistent wordt de tegenpartij als slechterik gekarakteriseerd. Dit patroon zien we niet alleen bij kleine conflicten, maar ook bij grote zoals het Midden-Oosten conflict. Ook daar lijkt niemand meer te weten hoe het conflict begon en wordt de tegenpartij gekarakteriseerd als terrorist. Zowel bij de tv-programma’s als bij het Midden-Oosten conflict vraagt de neutrale beschouwer zich dan af: ‘waar gaat dit eigenlijk over?’
Figuur | Continuüm Conflicttypen en de Escalatieladder van Glasl [5].
Om het escallatieniveau van conflicten te beschrijven ontwikkelde Glasl [5] de escalatieladder, die conflicten in drie fasen indeelt met ieder drie stappen. In fase één is men zich bewust van het conflict, maar probeert men er nog samen uit te komen. Het gaat dan om win-win situaties. In fase twee gaat het om winnen of verliezen. Slechts met een overwinning kan men het eigen belang nog veilig stellen. Maar men houdt zich nog aan morele principes, zodat de strijd correct blijft. In fase drie gaan ook de morele principes overboord en wil men nog slechts winnen, zelfs als dat ten koste de eigen partij gaat. Dan maar samen de afgrond in [2]. De kenmerken per stap worden aangegeven in de figuur.
De escalatielader en het dopingprobleem
Ook het dopingprobleem ontwikkelde zich volgens de escalatieladder. Een globale verkenning: na de dood van Tom Simpson in 1967, ontstond er discussie over doping. Hoewel dat nooit duidelijk werd vastgesteld, zou amfetamine een rol gespeeld hebben bij het overlijden van de Brit [4]. Men werd zich bewust van het dopingprobleem, maar benaderde het nog rationeel (fase 1, stap 1). In de jaren zeventig werden lichte straffen ingevoerd. De Nederlandse oud-tourwinnaar Joop Zoetemelk kreeg in 1983 tien minuten tijdstraf voor vermeend dopinggebruik (hij is hier later voor gerehabiliteerd). Ook kreeg Zoetemelk destijds openlijk bloedtransfusies [1], bloeddoping was nog een onbekend begrip.
In de jaren negentig namen de dopingcontroles toe, toen nog gezondheidscontroles genoemd (fase 1, stap 3). Vanaf de dopingtour 1998 escaleerde het dopingprobleem snel. Gebruikers werden gekwalificeerd als ‘bedriegers’ en ‘misdadigers’ en doping als ‘plaag’, ‘kanker’, ‘het kwaad’ (fase 2, stap 4)’. Gebruikers werden openlijk aan de schandpaal genageld (fase 2, stap 5) en sancties werden disproportioneel (fase 2 stap 6). Na 2000 werden dopinggebruikers als dé vijand van de sport gezien (the war against drugs; fase 3, stap 7) en werd systematisch aan hun vernietiging gewerkt (fase 3, stap 8).
Dit werd zichtbaar bij de dopingbeschuldiging van de Luxemburger Franck Schleck tijdens de Tour 2012. Een complete politiemacht viel de tuin van het hotel van de renner binnen, inclusief een arrestatieteam. Doordat de NOS toevallig in dezelfde tuin een tv-programma voorbereide, werd de inval goed in beeld gebracht. De associatie met de politie-inval in de Haagse Antheunisstraat in 2004 was sterk [6]. Maar daar ging het om terroristen, die daadwerkelijk een handgranaat gooiden. In Frankrijk ging het slechts om één renner die mogelijk een plaspil gebruikte (fase 3, stap 8).
Met de Armstrong-case lijkt de stap naar trede negen op de escalatieladder in het dopingconflict definitief gezet. Sinds zijn eerste tourwinst in 1999 wordt op de Amerikaan gejaagd wegens vermeend dopinggebruik. Na dertien jaar lijkt men dat te willen verzilveren door onder andere het inzetten van onbetrouwbare getuigen (zie hier) een eerdere column van mijn hand) en getuigen met mogelijk een eigenbelang, waardoor de kans op onjuiste en zelfs valse verklaringen groot is. Maar niet alleen de eerste tourwinst van de Amerikaan wordt nu betwist, maar al zijn zeven tourwinsten. Hij wordt nu zelfs beticht van handel in doping en het aanzetten tot dopinggebruik samen met zijn ploegleider. Hij is niet meer gewoon een misdadiger, maar een supermisdadiger.
Maar wat betekent het als men de Amerikaan zijn zeven tourwinsten afneemt. Dan is in twaalf jaar Tour de France (1999-2010) tien keer de winnaar gediskwalificeerd (1999-2005, 7x Armstrong; 2006, Landis; 2007, Rasmussen; 2010, Contador). We rekenen Rasmussen (2007) mee, omdat deze Deen in 2007 vrijwel zeker had gewonnen. En we weten in 2012 nog steeds niet wie de Tour 1999 en vele andere wedstrijden won. Soms komt pas de nummer acht in de uitslag in aanmerking als ‘schone’ winnaar. Dat is een vorm van geschiedvervalsing die zelfs Stalin in de schaduw zet. Wie kan de wielersport dan nog serieus nemen? Maar wat is een dopingcontrole nog waard als Armstrong na vijfhonderd negatieve en nul positieve controles toch wordt veroordeeld op basis van zwak flankerend bewijs, dat vervolgens niet getoond wordt. Armstrongs veroordeling is dan het deficit van het antidopingbeleid. Samen de afgrond in: Armstrong, de wielersport en het antidoping beleid.
Gebruikte literatuur
1. Bergsma, J., Holthausen, J., & Ouwerkerk, P. (2011). Joop Zoetemelk: Een open boek [Joop Zoetemelk, an open book]. Amsterdam: L.J. Veen.
2. Brenninnkmeijer, A. F. M., Bonenkamp, H. J., Bruggen, J. v., & Walters, P. (2003). Handboek Mediation. Den Haag: Sdu Uitgevers.
3. Dimeo, P. (2007). A history of drug use in sport 1876-1976. New York: Routeledge.
4. Fotheringham, W. (2007). Put Me Back On My Bike: In Search of Tom Simpson. London: Yellow Yersey Press.
5. Glasl, F. (1997). Konfliktmanagement. Ein handbuch für Führungskräfte, Beraterinnen und Berater. 6 Auflage. Bern: Paul Haupt.
6. Wikipedia. (2012). Politie-inval in Laakkwatier in Den Haag. Op 23-7-2012 hier gedownload.
Bram Brouwer is ruim dertig jaar schaatstrainer en was een van de eerste gediplomeerde wielrentrainers in Nederlanden. Hij heeft 15 jaar professioneel duursporters begeleid en is daarna psychologie gaan studeren aan de Open Universiteit. Hier studeerde hij in 2009 cum laude af als arbeids- en organisatiepsycholoog op het onderwerp ‘Doping als drogreden’ en behaalde de basisaantekening sportpsychologie. Momenteel werkt hij aan zijn proefschrift met als werktitel ‘De mythen van epo bij wielrennen’. Daarnaast werkt hij in zijn eigen praktijk, als adviseur/coach voor mensen en organisaties die willen presteren en verzorgt lezingen over deze onderwerpen. Voor meer informatie: info@brambrouwer.nl of www.brambrouwer.nl.