door: Harry Stegeman
In eerdere bijdragen (zie de 'gerelateerde berichten' in de rechterkolom) betoogde ik dat scholen niet al te zuinig met de lessen bewegingsonderwijs om moeten springen en dat plezier in bewegen en bewegingsonderwijs wezenlijk is. En dat de leerlingen ook verder natuurlijk wel wat van die lessen moeten 'meenemen' en dat er daarom iemand voor de klas moet staan die van wanten weet. Ik had het nog niet over de inhoud van de gymlessen. Daarom deze keer vooral daarover. Maar eerst nog heel even over die man of vrouw voor de klas. Want dat blijft nog wel steeds een dingetje.
De stip aan de horizon, al decennia lang, voor een reeks van bewindspersonen op Onderwijs: alle kinderen krijgen op de basisschool ten minste twee lesuren bewegingsonderwijs van een bevoegde leerkracht. Van een ALO’er dus. Of van een pabo-afgestudeerde van na 2004 die nog heel eventjes voor bewegingsonderwijs heeft doorgeleerd. Of van een pabo’er van vóór 2004 die als het om bewegingsonderwijs gaat al helemáál van bijna niks weet...
Een kleine twee maanden terug stuurde staatssecretaris Sander Dekker zijn Plan van aanpak bewegingsonderwijs naar de Tweede Kamer. Daarin schrijft hij hoe hij dat varkentje nu toch echt voor eens en voor altijd denkt te gaan wassen. Maar vreemd genoeg zegt hij niks over hoe de scholen die nu maar één uur gym geven - één op de vijf doet dat - de noodzakelijke stap naar twee uren zouden kunnen zetten. Wel maakt hij best aardig wat geld vrij voor het bevoegd maken van groepsleerkrachten, die vervolgens vaak maar één of twee uurtjes gym aan de eigen groep zullen gaan geven. En verder wil hij bevorderen dat werkzoekende ALO-afgestudeerden aan de slag gaan op basisscholen die al een tijdje op zoek zijn naar een vakleerkracht.
"Die groepsleerkracht die maar een paar uurtjes gym geeft, die wordt nooit een specialist"
Dat laatste is natuurlijk prima. Maar over dat bevoegd maken van groepsleerkrachten ben ik niet enthousiast. Die groepsleerkracht die maar een paar uurtjes gym geeft, die wordt nooit een ‘specialist’. En ik zie het gebeuren dat veel scholen hun gymleraren straks gaan inwisselen voor met de centen van de staatssecretaris bevoegd gemaakte groepsleerkrachten. Met de kwaliteit van het bewegingsonderwijs, en dus de leerlingen, als kind van de rekening.
Onderwijs2032
Dan nu naar de inhoud. Laat dat nu net ook zijn wat diezelfde Sander Dekker momenteel bezighoudt, maar dan onderwijsbreed: ‘Het is hoog tijd om het totaal van de onderwijsinhoud tegen het licht te houden’. De staatssecretaris gaf op 17 november bij 'De Wereld Draait Door' de aftrap van Onderwijs2032, een nationale maatschappelijke dialoog over de toekomst van het onderwijs (zie www.onsonderwijs2032.nl). Het is inderdaad al weer zes jaar geleden dat de commissie Dijsselbloem om rust in de onderwijstent vroeg, dus kan het onderwijs wel weer op de schop.
U en ik werden uitgenodigd mee te brainstormen over wat de school het kind dat in 2015 voor het eerst naar school gaat en rond 2032 op eigen benen zal staan, aan kennis en vaardigheden moet meegeven. Wie langs de weg van de nieuwerwetse media reageerde, was deelnemer: twitterend Nederland aan de basis van het nieuwe onderwijscurriculum, straks.
Zo’n 17.000 mensen, overwegend uit de onderwijswereld zelf, namen de moeite. Hun oneliners zijn inmiddels door een communicatiebureau bekeken en geordend. Het resultaat is een allegaartje aan thema’s, van ‘zelfontplooiing en creativiteit’ en ‘sociaal-emotioneel leren/pesten’ via ‘toepasbare kennis versus universele vaardigheden’ en ‘maatwerk: onderwijs dat aansluit bij de leerlingen’ tot ‘programmeren en ICT’ en ‘ondernemen en bedrijfsleven’.
"De gymleraren hoeven zich tot 2032 absoluut geen zorgen te maken"
Onverwacht populair is de rubriek ‘natuur’, want er was toevallig ook een boswachter bij DWDD aangeschoven. Eveneens opvallend veel berichten in de brede categorie ‘voeding en bewegen’ – en dat zonder een vertegenwoordiger van onze sector aan tafel. In de korte samenvatting van de rapportage van het communicatiebureau valt de passage ‘(…) er wordt gesteld dat ook lichamelijke opvoeding onderdeel moet zijn van de onderwijsagenda’ onmiddellijk in het oog. De gymleraren hoeven zich tot 2032 absoluut geen zorgen te maken.
Het Platform Onderwijs2032 - met voormalig SCP-directeur Paul Schnabel als voorzitter en verder een schoolleider, een schoolbestuurder, de oud-voorzitter van de Onderwijsraad, de CEO van Siemens Nederland en een heuse tijdgeestonderzoeker - gaat nu ‘de spade wat dieper in de grond steken’. O ja, er zitten ook nog twee leraren in dat platform. In het najaar wordt verslag uitgebracht, en daarna wordt dus de bezem door ‘het totaal van de onderwijsinhoud’ gehaald.
Bewegingsonderwijs2028
De wereld van het bewegingsonderwijswereld marcheerde weer eens mooi voor de troepen uit. In 2011 al schetste een breed samengestelde SLO-werkgroep 'Toekomstvisie LO', na ampel beraad en geadviseerd door een keur aan leraren, opleiders, wetenschappers, vertegenwoordigers uit de sportwereld en andere ingevoerden, de uitgangspunten en hoofdlijnen van, zoals het vakgebied dan natuurlijk heet, ‘Human movement and Sports’ in 2028 (zie hier). De werkgroep concludeert:
‘Voornaamste uitgangspunt voor HM&S is ook in 2028 dat jeugdigen op school, steeds vanuit een pedagogisch perspectief, (meer) bekwaam raken voor deelname aan sport en bewegingssituaties, als onderdeel van een gezonde en actieve leefstijl.’
Omdat de waarde van bewegen en bewegingsonderwijs niet per se en zeker niet alleen wordt bepaald door de mogelijke - directe of indirecte - bijdrage aan de gezondheid had ik die laatste bijzin achterwege gelaten. Maar verder: helemaal goed! Ook in 2028 is het de gymleraren erom te doen dat kinderen en jongeren hun weg leren vinden in de aldoor veranderende wereld van sport en bewegen – en dat zal vier jaar later niet anders zijn. Zo simpel is het, meer kan - en wil - ook ik er niet van maken.
Nou ja, simpel, daar komt nog best wat voor kijken. In het kader hieronder loods ik u in sneltreinvaart door een eeuw LO-praktijk. De link aan het eind geeft u een indruk van wat de vakwereld vandaag de dag – en dus, zo om en nabij, ook straks - uit de kast geacht wordt te halen.
Honderd jaar LO-praktijk
De praktijk van de lichamelijke opvoeding heeft de afgelopen honderd jaar een draai van heb ik jou daar gemaakt: ‘Van de docent voor de klas, die eenzijdig houdingsoefeningen voordoet, gericht op lichamelijke weerbaarheid, naar de docent die leerlingen ruimte en vrijheid geeft voor een eigen invulling van een blijvende deelname aan de bewegingscultuur’ (
www.canonlo.nl/venster/49).
Een grove schets. Wie rond 1900 de gymzaal binnenkwam, zag leerlingen marcheren en oefeningen op de plaats en behendigheidsoefeningen aan toestellen als paard, bok, brug, rekstok en ringen doen. Lichamelijke weerbaarheid, daar ging het toen om. Wat later kwamen daar de houdingsoefeningen op en aan Zweedse banken en wandrekken bij. Het gezondheidsmotief werd sturend.
In de jaren dertig bepaalden meer natuurlijke bewegingen de praktijk: de zogenoemde grondvormen van bewegen, zoals gaan, lopen, springen en werpen. Met daarnaast bewegen in de open lucht, spel, atletiek en ritmische gymnastiek.
In de tweede helft van de vorige eeuw wonnen spelsporten als volleybal, basketbal en softbal aan terrein. Het accent kwam gaandeweg meer op de gebruikswaarde van het vak te liggen en minder op de vormingswaarde. De leerlingen moeten op school worden ingeleid in en voorbereid op deelname aan de brede bewegingscultuur, inclusief de sport - dat werd het parool. En daar denkt men vandaag de dag dus nog net zo over.
Waren de kennis en de vaardigheden die leerlingen moeten verwerven aanvankelijk tamelijk strak vastgelegd in zgn. eindtermen, momenteel zijn er kerndoelen die meer - wat mij betreft: te veel - ruimte laten. De uitwerking van deze overheidsvoorschriften in de door SLO en KVLO samen uitgegeven Basisdocumenten Bewegingsonderwijs geeft een goed beeld van hoe de huidige bewegingsonderwijspraktijk er - idealiter - uitziet (zie
www.canonlo.nl/venster/40)
1.
"Om te bevorderen dat sport en bewegen in het dna van de leerlingen gaat en blijft zitten, moet de school meer doen"
Ook in 2028 gaat het er in de – wie weet dan wel drie! – wekelijkse gymlessen om de kinderen en jongeren serieus wegwijs te maken in de wereld van sport en bewegen.
Maar dat is niet genoeg. Om te bevorderen dat sport en bewegen in het dna van de leerlingen gaat en blijft zitten, moet de school meer doen: naast de gymlessen meer andere aantrekkelijke en uitdagende mogelijkheden om te bewegen bieden. Volop sport en bewegen, elke dag, voor alle leerlingen, op en om elke school, als het even kan ook in verbinding met de gemeente en de lokale sportverenigingen. Geen stip aan de horizon, maar om de hoek voor het grijpen.
Volgens het ‘platform bewegingsonderwijs2028’ is er straks dus geen enkele aanleiding voor een grondige reorganisatie van het bewegingsonderwijs zelf – althans niet van het bewegingsonderwijs zoals dat is bedoeld; de praktijk loopt daarmee niet per se in de pas. Geen bezem erdoor, de stoffer volstaat: ik zou pleiten voor een verschuiving naar meer ‘goed leren bewegen’ op de basisschool en naar meer ‘leren over (jezelf in relatie tot) sport en bewegen’ in het voortgezet onderwijs en het middelbaar beroepsonderwijs.
Het bewegingsonderwijs hoeft niet fundamenteel op de schop. Het is goed dat het Platform Onderwijs2032 dat alvast weet. Want bij tijd en wijle bekruipt mij het gevoel dat sommigen buiten de vakwereld daar nog wel eens anders over willen denken.
Bewegingsonderwijs is óók onderwijs
Neem nou zelfs ook weer dat Plan van aanpak bewegingsonderwijs van daarnet. Ik lees met enige verwondering – let wel, het gaat hier om die twee gymuurtjes, niet om wat er verder op en rond school nog aan sport en bewegen wenselijk en denkbaar is - de eerste zinnen op de eerste tekstpagina, de 'Samenvatting':
‘Kwalitatief bewegingsonderwijs is cruciaal voor de motorische, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen. Er zijn (wetenschappelijke) aanwijzingen dat sport en bewegen bijdraagt aan betere onderwijsresultaten en de kans op verzuim en uitval verminderen. Goed bewegingsonderwijs levert daarnaast (sic) een bijdrage aan een actieve en gezonde leefstijl van kinderen.’
Wie zoiets schrijft, wekt de suggestie dat hij het bewegingsonderwijs niet in eerste instantie en bovenal als een onderwijsvak ziet, als een vak dus waarbij het er in eerste instantie om gaat dat kinderen iets leren. Als een vak ook met eigen doelstellingen, zoals elk vak zijn eigen doelstellingen heeft. De start van de 'Inleiding', een paar bladzijden verder, stelt me gelukkig een beetje gerust:
‘Goed bewegingsonderwijs is cruciaal. Kinderen leren tijdens die lessen goed te bewegen en krijgen mee hoe leuk sporten is’.
Zo is het maar net. En dat er tal van motieven zijn voor dat sporten en bewegen - nu al en zeker straks – zijn, is evident: beter leren bewegen, plezier hebben, presteren, andere mensen ontmoeten, gezond blijven, fitter worden, en meer. En dat de beoogde, verhoopte en vermeende effecten legio zijn, is dat ook: beter bewegen, betere schoolresultaten, minder uitval, minder verzuim, minder mentale aandoeningen, beter cognitief functioneren, meer welbevinden, een betere conditie, minder fysieke aandoeningen, en meer.
Maar ik zeg het graag nog een keer: de gymles is er in essentie niet om kinderen te laten bewegen, maar om ze te leren bewegen. Want daar hebben ze een leven lang profijt en plezier van.
Harry Stegeman (1946) was achtereenvolgens leraar lichamelijke opvoeding in het middelbaar beroepsonderwijs, wetenschappelijk medewerker aan de Interfaculteit Lichamelijke Opvoeding (VU), beleidsmedewerker op het ministerie van Onderwijs, directeur studentensport aan de Universiteit Utrecht, beleidsmedewerker bij de KVLO, hoofdredacteur van Lichamelijke Opvoeding, senior-onderzoeker bij het Mulier Instituut en lector Bewegen en gedragsbeïnvloeding aan de Hogeschool Windesheim. Hij promoveerde op een onderzoek naar de legitimatie en doelstellingen van het schoolvak lichamelijke opvoeding.