door: Harry Stegeman
Vriend en vijand steken vandaag de dag de loftrompet over het belang van bewegen. Het kabinet incluis. Je bent niet helemaal lekker als je niet aan sport doet, als je niet actief bent. En je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen en niet lang genoeg mee doorgaan. Zo ongeveer luidt de boodschap. Maar dat ook in beleidsdaden omzetten, dat is toch echt heel andere koek. Vergissen we ons of gaat nu het bewegingsonderwijs op de basisschool nu eindelijk die flinke klapper maken?
Staat op 15 juli mijn column op Sport Knowhow XL over het belang van gym en - je gelooft je eigen ogen niet - nog geen dag later koppen alle kranten dat er meer uren bewegingsonderwijs op de basisschool komen. Of ze daar in Den Haag die sportsite ook in de gaten houden, dacht ik eerst nog even. Maar omdat ik op Quatorze Juilliet naar de Avondetappe had gekeken, wist ik natuurlijk beter. VVD-fractieleider Halbe Zijlstra was in Besançon bij Mart Smeets aangeschoven en verklapte daar al dat er een kwaliteitsimpuls van heb ik jou daar op het bewegingsonderwijs aan het afkomen is.
Eerder die dag had hij, samen met Thijs Zonneveld – van die berg in de Noordoostpolder - nog even het goede voorbeeld gegeven. Met z’n tweeën hadden ze achtereenvolgens de Col des Croix en de Col des Chevrères bedwongen. Halverwege die laatste klim (3,5 km, gemiddeld 9,5%) ging het licht bij Halbe even uit en moest-ie een paar minuten van de fiets: ‘Dat is verdomd steil. Maar bovenkomen zullen we!’
De heren hadden een openhartig en constructief gesprek. Zo heet dat, als de meningen botsen. Een fragment:
Smeets: 'We kunnen op hoog niveau presteren. Dat doen we dus in een land waar gymnastiek op scholen niet meer aanwezig is, Halbe!'
Zijlstra: 'Nou, het begint weer op te komen'
Smeets: 'Heb je ook gezien hoe groot de paragraaf Sport is in…'
Zijlstra: 'Ja, vrij kort. Wij vinden dat sport iets is van de mensen zelf, waar je je als politiek niet te veel mee moet bemoeien'
Smeets: 'We komen er elk jaar op terug als er mensen met een politiek randje aan tafel zitten en elk jaar krijgen we hetzelfde antwoord. Maar er gebeurt geen barst!'
Zijlstra: 'Ja, maar er is nu wel wat gebeurd. Er is wel een stap gezet, dat moeten we ook durven zeggen'
‘Er is nu wel wat gebeurd.’ Waar doelt Halbe op? Wat is er gebeurd? Wel, OCW-staatssecretaris Sander Dekker en de PO-raad - dat is de belangenbehartiger van de schoolbesturen in het primair onderwijs - hebben op de Franse nationale feestdag het Bestuursakkoord voor de sector primair onderwijs geopenbaard. En daarin vertellen ze hoe ze de kwaliteit van het basisonderwijs gaan verbeteren.
We vinden in het stuk ook een paragraaf ‘Gezonde kinderen die meer bewegen in en rondom schooltijd’. En we lezen: ‘De ambitie van OCW en de PO-Raad is om de kwaliteit en de kwantiteit van het bewegingsonderwijs op scholen de komende jaren substantieel te verhogen. Elke leerling is gebaat bij minimaal twee lesuren bewegingsonderwijs per week. Kwalitatief goed bewegingsonderwijs begint met een bevoegde (vak)leraar voor de groep’. Met ‘de komende jaren’ wordt ‘in 2017’ bedoeld.
Goeiedag, is me dat even een ambitie!
‘Er is wat gebeurd, er is een stap gezet en dat moeten we ook durven zeggen’, zei Halbe Zijlstra in Besançon. Twee lesuren gym! Gegeven door een bevoegde leerkracht! In 2017! Voor minder doen we het niet.
Hoe ‘substantieel’ is die stap eigenlijk? Wat is op dit moment de standaard voor gym op de basisschool? Er zijn op de basisschool geen urenvoorschriften, voor geen enkel leer- of vormingsgebied. Dus ook niet voor bewegingsonderwijs. Maar er moeten natuurlijk wel voldoende uren worden gemaakt om de wél voorgeschreven vakdoelstellingen te kunnen halen. De onderwijsinspectie gebruikt daarvoor als indicator dat de groepen 3 tot en met 8 ten minste twee keer per week drie kwartier bewegingsonderwijs krijgen.
Gemiddeld genomen hébben de kinderen ook elke week twee keer drie kwartier gym. Maar soms, of eigenlijk best verontrustend vaak, ook niet: op een op de vijf scholen wordt maar één gymles gegeven. Heel soms zijn er drie gymuren. Die lessen worden meestal door (‘op papier’) bevoegde leraren gegeven – het zou ook wel heel raar zijn als dat niet zo was, we zijn geen derdewereldland. Dat kan een groepsleerkracht met de juiste antecedenten zijn, maar ook een vakleerkracht. Die laatste zien we op ruim vier van de tien scholen. Een kwart – u leest het goed: een kwart - van de scholen zet ook onbevoegde leraren in. En dan wil een gymles weleens uitdraaien op een makkelijk en veilig potje niksigheid op het schoolplein.
Maar qua ‘voorschriften’ is de werkelijkheid anno 2014 helder: twee lesuren gym en een leraar die daarvoor heeft doorgeleerd. Dat de praktijk daar niet altijd prettig bij aansluit, en dat er ook geen borging is en geen handhaving, en dat er geen sancties zijn – tja, dat is nog wel even een vuiltje. Wat is er dus in feite op 14 juli gebeurd? De staatssecretaris en de schoolbesturen hebben de standaard, de regel bevestigd. Vooruit, er is ook iets nieuws: de scholen moeten hun zaakjes over drie jaar al (!) voor elkaar hebben.
‘De ambitie van OCW en de PO-Raad is om de kwaliteit en de kwantiteit van het bewegingsonderwijs op scholen de komende jaren substantieel te verhogen’. ‘Er is een stap gezet.’ Er is een stap gezet? Er wordt een pas op de plaats van jewelste gemaakt, zul je bedoelen! Mart Smeets heeft gelijk: er gebeurt nog altijd geen barst.
Straks, op 24 september, is er in de Tweede Kamer een Algemeen Overleg over de kwestie. Het is natuurlijk niet voor het eerst dat de parlementariërs zich met de gymlessen op de basisschool bemoeien. In 2004 was er die befaamde, Kamerbreed ondersteunde, motie Rijpstra:
De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende, dat de basis voor sportbeoefening meestal op de scholen wordt gelegd; constaterende, dat er volgend jaar een sportnota door de regering zal worden uitgebracht; verzoekt de regering in de sportnota een analyse over de lichamelijke opvoeding in Nederland op te nemen; verzoekt de regering in de nota plannen uit te werken hoe leerlingen in de leerplichtige leeftijd gegarandeerd drie uur per week lichamelijke opvoeding, gegeven door daarvoor gekwalificeerde personen kunnen volgen, en gaat over tot de orde van de dag.
We zijn nu tien jaar verder, en er is nog geen uur bewegingsonderwijs méér gegeven. Sterker: op elke vijf basisscholen is er eentje waar de kinderen maar één gymles in de week hebben.
In 1998 deed Den Haag ook al zo’n ferme stap naar voren. Onder staatssecretaris Tineke Netelenbos werd - op initiatief van diezelfde Jan Rijpstra - besloten dat de pabo's alleen nog opleiden voor de groepen 1 en 2 van de basisschool. Dat werd in 2001 omgezet in wetgeving. Groepsleerkrachten met affiniteit met gym kunnen nu na hun pabo-opleiding de bevoegdheid voor de groepen 3 tot en met 8 halen. Ze moeten daarvoor de ‘Leergang vakbekwaamheid bewegingsonderwijs via pabo’ - wie verzint zo’n naam - volgen. In één klap opgelost en uit de wereld, het probleem van de ongeïnteresseerde en van niets wetende groepsleraren in de gymzaal.
Dertien jaar later blijkt die leergang toch niet helemáál het ei van Columbus: hij geeft veel gedoe op de scholen en de resultaten zijn niet echt om over naar huis te schrijven. En op een kwart van de scholen staan nog altijd niet-gekwalificeerde en vaak ongemotiveerde leraren gym te geven. Die laatste zijn ons al sinds Christus een doorn in het oog. Bladerend in een Lichamelijke Opvoeding uit 1920 - de Tour was afgelopen en de Vuelta nog niet begonnen - viel mijn oog op een tekst van J.J.M. Korpershoek. Een paar zinnen slechts daaruit, want de voorzitter in spe van de ‘Vereniging van Gymnastiek-Onderwijzers in Nederland en hare afdelingen’ had niet alleen een scherpe, maar vooral ook een lange pen:
‘Vakonderwijzers voor dit vak lijken uit den booze. Dit standpunt is door onze organisatie direct gesignaleerd als zijnde in het nadeel van de lichamelijke opvoeding, te meer waar de bevoegdverklaring van den klasse-onderwijzer inzake lichamelijke opvoeding niet de noodige waarborgen in zich sluit. Hem ook voor de lichamelijke opvoeding bevoegd achten, terwijl hij hiertoe geen neiging, lust, geschiktheid vertoont, hiertoe niet de vereischte physieke of psychische gesteldheid bezit, terwijl zijn belangstellings- en inspanningsoriëntatie een geheel anderen kant uitgaat? Het is den toekomstigen onderwijzer kwellen met lesuren die hem te veel zijn en het is verraad plegen aan de lichamelijke opvoeding zijner toekomstige leerlingen, een reeks van jaren achtereen. Dit, nu iedereen luidkeels mede zingt, nu het u allerwegen van de daken wordt toegekraaid hoe uiterst belangrijk de lichamelijke opvoeding is? Dat is toch niet logisch? Het is ongewenscht. Wij hebben geen onderwijskrachten te vermorsen en evenmin mogen wij sollen met de belangen van het kind.’
Daar is anno 2014 nog geen woord Frans bij. Proza dat honderd jaar na dato nog klinkt als een klok. De huidige voorzitter van de gymlerarenvereniging, Jan Rijpstra – daar is-ie weer, had het ook geschreven kunnen hebben. En nu is er dus dat bestuursakkoord van bijna niks. ‘We hebben een stap gezet.’ En we gaan over tot de orde van de dag. Is het niet bij de wilde spinnen af? Is het niet om gek van te worden? Is het raar dat niet iedereen dolenthousiast is over ‘de politiek’?
Straks houdt de Kamer dat Algemeen Overleg over gym op de basisschool. Ik hoop dat de volksvertegenwoordigers zichzelf nu eens serieus nemen. Drie uur gym in de week, dát hadden we in 2004 toch afgesproken? En dat van die bevoegde leraren, dat was in 1998 toch al geregeld? Daar hadden we die leergang voor groepsleerkrachten toch voor bedacht?
Tja, die leergang. Het is dat we hem nu hebben, maar als-ie nog zou moeten worden uitgevonden, dan waren we - met de kennis van nu - vast niet op het idee gekomen.
Maar er schiet me nu ineens een heel ander idee te binnen. Het zou mooi zijn als iemand dat op 24 september nog weer eens een keer op tafel zou willen leggen: We zetten op alle scholen een vakleerkracht, een ALO-afgestudeerde dus. En we bieden de groepsleraar met ware affiniteit met gym de mogelijkheid een verkorte ALO-opleiding te volgen, zodat ook hij die vakleerkracht zou kunnen zijn. Zou het probleem zo niet voor eens en voor altijd uit de wereld zijn?
Ja, ik weet het. Dat kost een paar centen. Hoeveel? We hebben zo’n anderhalf miljoen leerlingen op zo om en nabij zevenduizend scholen. Elke school een full-time vakleerkracht, dat komt op nog geen vierhonderd miljoen per jaar. Tweehonderdvijftig euro per leerling, twee tientjes in de maand. Waar praten we over?
Om te voorkomen dat de schoolbesturen van dat geld toch weer exploitatietekorten gaan wegwerken of lantaarnpalen om het schoolplein gaan zetten, is het misschien nog niet zo gek om het hele vakonderwijs - net als vroeger - bij de gemeenten te stallen: de gemeenten weer verantwoordelijk voor het bewegingsonderwijs en de naschoolse sport op de basisscholen. Laten we nou eens géén stap vooruit zetten, maar er een terug doen. Misschien komen we dan een stap verder.
De weg naar echt goed bewegingsonderwijs, die is lang. En verdomd steil. Maar bovenkomen zullen we!
Ik hoop dat ze daar in Den Haag (ook) deze column lezen. Of misschien ook niet.
Harry Stegeman (1946) was achtereenvolgens leraar lichamelijke opvoeding in het middelbaar beroepsonderwijs, wetenschappelijk medewerker aan de Interfaculteit Lichamelijke Opvoeding (VU), beleidsmedewerker op het ministerie van Onderwijs, directeur studentensport aan de Universiteit Utrecht, beleidsmedewerker bij de KVLO, hoofdredacteur van Lichamelijke Opvoeding, senior-onderzoeker bij het Mulier Instituut en lector Bewegen en gedragsbeïnvloeding aan de Hogeschool Windesheim. Hij promoveerde op een onderzoek naar de legitimatie en doelstellingen van het schoolvak lichamelijke opvoeding.