Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Pesten op sportverenigingen: een non-issue? 20 september 2016

door: Berdien van Wezel & Paul Baar

In het in 2011 door minister Schippers gestarte actieplan ‘Naar een Veiliger Sportklimaat’ wordt gestreefd naar sportplezier voor iedereen en het tegengaan en voorkomen van ongewenst gedrag op sportverenigingen. Gemeentes zijn zelf verantwoordelijk voor de invulling van het veilig sportklimaat (VSK). D66 en de VVD in Amsterdam pleiten voor een verregaande gemeentelijke bemoeienis met sportverenigingen die een VSK niet kunnen garanderen, tot het opheffen van verenigingen toe (Telegraaf, 6 september 2016).

De focus van de landelijke en gemeentelijke overheid richt zich op ongewenst gedrag en geweld op en rondom de sportvelden maar opmerkelijk genoeg niet specifiek op een bepaalde vorm van agressie, namelijk pesten. In het onderwijs heeft het voorkomen en aanpakken van pestgedrag een hoge prioriteit. Er wordt veel geld, tijd en energie gestoken in het ontwikkelen van pestpreventieprogramma’s. Scholen zijn sinds de invoering van de anti-pest wet van verleden jaar verplicht om een veiligheidsplan op te stellen met expliciet aandacht voor pesten.

De aanname dat kinderen vrijwillig en voor hun lol sporten, verklaart wellicht de geringe beleids- en onderzoeksmatige aandacht voor pesten op sportverenigingen

Pesten op sportverenigingen
Maar hoe is het momenteel gesteld met de aanpak van pestgedrag op sportverenigingen? De sportvereniging is naast school een belangrijke ontmoetingspraktijk voor circa 1,6 miljoen kinderen en jeugdigen. De aanname dat kinderen vrijwillig en voor hun lol sporten, verklaart wellicht de geringe beleids- en onderzoeksmatige aandacht voor pesten op sportverenigingen. Toch lijkt ons meer structurele aandacht voor pestgedrag op sportverenigingen geen overbodige luxe. Uit onderzoek van de Universiteit Utrecht blijkt dat:

  • op sportverenigingen minstens net zoveel gepest wordt als op scholen;
  • daders en slachtoffers van pesten op scholen blijken veelal ook daders en slachtoffers te zijn op de sportvereniging. In die zin zijn de pestrollen over de verschillende contexten tamelijk 'stabiel';
  • trainers de feitelijke omvang van pesten op hun sportvereniging niet goed kunnen inschatten en de effectiviteit van hun aanpak waarschijnlijk overschatten en
  • dat er tot nu toe nog geen gedegen pestpreventieprogramma’s bestaan voor de sportvereniging1.

De rol van Combinatiefunctionarissen en VCP-ers
Omdat pesten zich veelal niet beperkt tot één context, ligt een ecologische benadering van pesten voor de hand. Professionals, ouders en andere betrokkenen in verschillende sociale contexten kunnen vanuit een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de socialisatie en opvoeding van kinderen pestgedrag meer adequaat aanpakken.

Vertrouwenscontactpersonen zijn in hun eerstelijnsfunctie binnen de sportvereniging verantwoordelijk voor de aanpak van ongewenst gedrag

Recentelijk is vanuit de Universiteit Utrecht een kwalitatief onderzoek gedaan onder vertrouwenscontactpersonen (VCP) en combinatiefunctionarissen (CF) van sportverenigingen in de gemeente Amsterdam2. VCP-ers zijn in hun eerstelijnsfunctie binnen de sportvereniging verantwoordelijk voor de aanpak van ongewenst gedrag, hebben kennis van de sociale kaart van Nederland en kunnen daar waar noodzakelijk doorverwijzen. CF-ers zijn zowel werkzaam op scholen (als gymleraar) als op sportverenigingen (als trainer). Zij zien kinderen in meerdere contexten wat ervoor kan zorgen dat ze de kinderen beter kennen en daardoor mogelijk eerder pestgedrag signaleren.

Vertrouwenscontactpersonen
Uit dit onderzoekt blijkt dat VCP-ers weinig worden ingeschakeld op de sportvereniging. Incidenten worden zelden gemeld. Maar het is ook goed mogelijk dat jeugdsporters niet op de hoogte zijn van het bestaan van een VCP-er en/of deze persoon niet kennen. Uit onderzoek in de onderwijspraktijk blijkt ook dat kinderen een pestincident veelal niet durven te melden uit angst om als ‘klikspaan’ zelf te worden gepest of omdat zij geen vertrouwen hebben in de aanpak van leraren. De indruk bestaat dat VCP-ers zich overwegend reactief opstellen en ‘te ver’ van de kinderen af staan. Dit werkt drempelverhogend voor het melden van een incident:

‘Ik moet zeggen, in de 3 jaar dat ik in de technische commissie zit, heb ik misschien 1 of 2 keer gehad dat situaties die ontspoord zijn bij ons worden gemeld of dat het op de een of andere manier ter ore is gekomen.’

De onderzochte sportverenigingen hebben geen actief preventief beleid op ongewenst-/pestgedrag. Er zijn hooguit wat algemene gedragsregels opgesteld maar daar blijft het dan ook bij.

Combinatiefunctionarissen
CF-ers zijn tevreden over hun eigen aanpak van pesten en beschouwen deze als effectief. De vraag is of zij wel een reële inschatting kunnen maken van de aard en omvang van het pestgedrag op hun sportvereniging. Veel pestgedrag wordt immers niet gemeld en lang niet alle incidenten worden (zelf) gesignaleerd. Bovendien hebben zowel Cf-ers als VCP-ers veel moeite met het definiëren van pestgedrag. Het is dus de vraag in hoeverre zij adequaat de ernst en omvang van pestgedrag kunnen inschatten.

Het doorgeven van kennis en tips en trucs om pesten te signaleren en aan te pakken kan dus een belangrijke taak zijn voor combinatiefunctionarissen

Ook blijkt dat er minimaal contact is tussen scholen en sportverenigingen inzake pestgedrag. Van een ecologische benadering is nog geen sprake. CF-ers zijn het aanspreekpunt voor (jonge) trainers en coaches. Het doorgeven van kennis en tips en trucs om pesten te signaleren en aan te pakken kan dus een belangrijke taak zijn voor CF-ers. Maar dan dient nog wel structureel werk te worden verricht in de opleidingssfeer:

‘We hebben tot nu toe nog geen echte dingen, we hebben nog geen echte situatie mee gemaakt. Dus tot nu toe vind ik het goed gaan. Maar ik zou niet weten hoe het moet als er een situatie komt.’

Implicaties
Wij onderstrepen het belang van observatie-instrumenten en het ontwikkelen van pestpreventieprogramma’s voor sportverenigingen en van meer structurele aandacht voor pesten in de curricula van trainersopleidingen en Pabo’s. Ook zou in de VCP-cursus meer expliciete aandacht voor pesten moeten zijn. De kennis over pesten schiet tekort.

Als VCP-er is het van belang om dicht bij de jeugd te staan om zo makkelijk benaderbaar te zijn voor de kinderen. Een mogelijkheid is om jongeren van een seniorenteam als VCP-er te laten fungeren. Of een meisje of jongen onder de junioren een bemiddelende rol te laten spelen. Zij zijn bekend binnen de vereniging en de drempel is dan mogelijk lager om ongewenst gedrag te melden.

Een gezamenlijke aanpak sluit aan bij de pedagogische civil society

Omdat pestgedrag zich niet beperkt tot één context wordt een bredere inzet en samenwerkingsverband tussen sportverenigingen, scholen, buurt(werk), gemeentelijke en landelijke overheid voorgestaan om pestgedrag en ander ongewenst gedrag op en rondom de sportverenigingen adequaat aan te pakken. Deze gezamenlijke aanpak sluit aan bij de pedagogische civil society, waarbij vanuit een meer positieve en preventieve insteek wordt gehandeld in het belang en welzijn van kinderen op de sportvereniging.

Noten
1. Baar, P. (2012). Peer aggression and victimization in Dutch elementary schools and sports clubs: Prevalence, stability, and approach across different contexts (Doctoral dissertation). Utrecht: Utrecht University

2. Wezel, G. B. van. (2016). Pesten op Sportverenigingen: Visie, Aanpak en Behoeften van Combinatiefunctionarissen en Vertrouwenscontactpersonen met Betrekking tot Pestgedrag bij Kinderen van 6 tot 12 jaar op Sportverenigingen. Utrecht: Utrecht Universiteit

Paul Baar is universitair docent Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken (MOV) met een speciale aandacht voor interventieprogramma's op het gebied van pesten, jeugdsport, jeugdgezondheid en onderwijs.

Berdien van Wezel (1989) is in 2009 afgestudeerd als Sociaal Pedagogisch Hulpverlener. Zij werkte daarna als sociotherapeut in de kinderpsychiatrie bij GGZ. In 2014 is ze gestart met de master Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken (MOV) aan de Universiteit Utrecht. Haar afstudeerstage was bij Sportservice Amsterdam waar ze een kwalitatief onderzoek heeft uitgevoerd naar 'Pesten op Sportverenigingen'. Momenteel is zij wederom werkzaam in de kinderpsychiatrie en op zoek naar een passende baan aansluitend op haar masterstudie. Voor meer informatie: berdienvanwezel@hotmail.com

« terug

Reacties: 3

peter bennis
03-11-2016

Prima analyse van de situatie omtrend het veilige sportklimaat.

Als gymleraar/trainer/coach/jongste jeugdbegeleider en docent bij zowel KNHB als NSF/NOC (docent Veilig SportKlimaat .. !) met een carrière sinds 1976, heb ik veel ervaring op dit kwetsbare vlak.

Bij hockeyclubs is het in ieder geval vaak slecht gesteld met pestprotocollen en het veilig sportklimaat. Maatregelen hiervoor vinden geen gehoor in de macho-wereld. De prestatie van vandaag is het enigste wat telt, zelfs voor de jongste jeugd. Ouders en bestuurders (: de ouders van de fanatieke talentjes) hebben slechts één doel voor ogen: presteren!

De balans met sociaal en sportivititeit heb ik vaak knarsetandend moeten verliezen tegen deze amateuristische, onpedagogische , maar goed bedoelende, overmacht. Zelfs de KNHB en waarschijnlijk ook andere sportbonden, faciliteren het onprofessionele gedrag om niet tegen de heilige huisjes aan te hoeven lopen. Daar waar de jeugdbegeleidingsinstituten volstaan van keurmerken en kwaliteitseisen, is er voor sportclubs geen enkele beletsel om zelfvoldane en "zich-talent-wanende" pubers de verantwoordelijkheid te geven over onze schatjes van kinderen. Gevolg is, dat als er kinderen net even boven de groep uitsteken, ze gepamperd worden en later, zonder enige relativering, weer het geânte systeem in stand houden.

Er staat een zware klus te wachten om sport weer dichter bij het spel te brengen.

Sportieve groet, Peter Bennis

m.serneels
08-02-2018

Kan het niet beter verwoorden. De houding van bestuur en trainers van sommige clubs valt zeker onder de noemer pestgedrag en inderdaad tegen die overmacht kan het slachtoffer zich niet  verweren. 

Peter Bennis
09-02-2018

Beste M. Serneels,

Dank voor je reactie op mijn reactie. Ja helaas, alles is gebaseerd op een concurentiestrijd. Of het nu gaat om recreanten, sporters, trainers, bestuurders of overkoepelende sportbonds bestuurders iedereen is bezig met de machtsstrijd. Niemand lijkt te beseffen dat we ons leven leuk kunnen maken met spel en sport. Genieten van een gelijkwaardige sportieve strijd, waarbij winnen een prettig resultaat is en verliezen een waardige knik naar je tegenstander: "... maar wat was het een mooie wedstrijd" .

Om kort te gaan, willen we iets veranderen dan moet het dus volgens mij vanuit de hoogste hand: de ministers of de 2e kamer. In de ratrace van de dominante media en de zieltjes winnende politiek denk ik dat ons geluid overstemd zal worden: Alleen het winnen telt.

Sportieve groet, Peter Bennis

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst