door: Arthur van der Hoeff
Een gemeente die diensten aanbiedt die ook door particuliere ondernemers worden aangeboden, moet ten minste de integrale kosten doorberekenen. Daarmee wordt oneerlijke concurrentie voorkomen. Deze gedragsregel volgt uit de Wet Markt en Overheid. Voor activiteiten met een algemeen belang, waartoe ook sportactiviteiten kunnen behoren, geldt op dit moment een uitzonderingsmogelijkheid in deze wet. Als de gemeenteraad besluit dat een dienst - bijvoorbeeld de verhuur van een sportaccommodatie - van algemeen belang is, dan kan deze onder de kostprijs worden aangeboden en hoeft bijvoorbeeld geen kostendekkende huur te worden doorberekend. Voor sportend Nederland een zeer welkome uitzondering!
De minister heeft aangekondigd de Wet Markt en Overheid te willen evalueren. Daarbij staat vooral de uitzonderingsbepaling voor diensten met een algemeen belang ter discussie. Als deze bepaling sneuvelt, dan kan dat zorgen voor een aanzienlijke kostenstijging voor sportverenigingen en sporters die gebruik maken van gemeentelijke sportaccommodaties.
Terugdraaien uitzonderingsbepaling?
De Wet Markt en Overheid is op 1 juli 2012 ingegaan en na een overgangsperiode van twee jaar is elke gemeente vanaf 2014 verplicht om de gedragsregels uit de wet na te leven. Het kabinet overweegt de Wet Markt en Overheid aan te passen, waarbij het terugdraaien van de uitzonderingsbepaling nadrukkelijk een mogelijkheid is.
"NOC*NSF heeft met de Vereniging Sport en Gemeenten een brandbrief opgesteld waarin het belang is aangegeven om de uitzonderingsmogelijkheid voor de sport te behouden"
Deze ontwikkelingen hebben binnen de georganiseerde sport en ook bij gemeenten voor behoorlijke opschudding gezorgd. NOC*NSF heeft samen met de Vereniging Sport en Gemeenten een brandbrief opgesteld waarin het belang is aangegeven om de uitzonderingsmogelijkheid voor de sport te behouden. De grote vraag is natuurlijk of hiervoor voldoende politiek draagvlak kan worden gevonden. Niet ter discussie zal staan dat sport van algemene waarde is. Om sport te stimuleren en betaalbaar te houden is het ook goed dat gemeenten hierin een rol vervullen.
Kern mededingingsregelgeving
Tegelijkertijd zien we dat vrijetijdsbesteding en in het bijzonder sport ook voor de particuliere sector een interessante markt is. En de kern van de mededingingsregelgeving is nu juist dat moet worden voorkomen dat er sprake is van oneerlijke concurrentie op een vrije (economische) markt. Juist waar de overheid optreedt in een private markt – bijvoorbeeld als exploitant van een sportaccommodatie – waarin ook commerciële aanbieders actief zijn weegt dit argument zwaar. Via publieke regelingen – zoals subsidies – heeft de overheid bovendien instrumenten om zaken van maatschappelijk belang te stimuleren.
"Kernvraag is wanneer er daadwerkelijk gesproken kan worden van een economische activiteit die bescherming verdient"
Kernvraag is wanneer er daadwerkelijk gesproken kan worden van een economische activiteit die bescherming verdient. Dit zal namelijk niet voor alle sportactiviteiten hoeven te gelden. De suggestie van NOC*NSF en VSG om hiervoor concrete criteria op te stellen binnen de Wet Markt en Overheid lijkt mij een goede.
De komende weken zal duidelijk worden welke kant het opgaat. Als de uitzonderingsbepaling voor diensten van algemeen belang daadwerkelijk sneuvelt, dan levert dat ongetwijfeld in de praktijk de nodige juridische complicaties op. Wat gebeurt er bijvoorbeeld met (lang)lopende privaatrechtelijke contracten tussen een gemeente en een sportvereniging (bijvoorbeeld bij huur, erfpacht of recht van opstal) waarin de vereniging tegen een vastgesteld laag tarief (onder kostprijs) gebruik maakt van een sportaccommodatie? Kan een gemeente deze overeenkomst zonder meer ontbinden met verwijzing naar de aanpassing van de wet?
Jurisprudentie
De jurisprudentie over deze zogenaamde 'doorkruisingsleer' laat zien dat dit niet zonder meer in alle gevallen zo hoeft te zijn. Weliswaar zal de gemeente in beginsel geen verwijt kunnen worden gemaakt dat zij de bepaling van de lage gebruikskosten als gevolg van de gewijzigde wet niet meer kan nakomen, maar mogelijk kan van de gemeente toch worden gevergd dat zij zich maximaal inspant om de schade voor de vereniging te beperken.
Voor de sportverenigingen en hun leden is het beter dat de uitzonderingsmogelijkheid behouden blijft. Mocht de minister toch willen overgaan tot aanpassing van de wet, dan is een ruime overgangsregeling sowieso wenselijk. Het laatste woord is hierover in elk geval nog niet gezegd. Wordt vervolgd!
Mr. Arthur van der Hoeff is specialist op het gebied van verenigingsrecht en voorzitter van de Nederlandse Stichting voor Vereniging en Recht. In die functie bedient hij een groot aantal verenigingsorganisaties, zowel binnen als buiten de sport. Daarnaast publiceert hij regelmatig over sport en recht. De Nederlandse Stichting voor Vereniging en Recht werkt nauw samen met Brantjes advocaten te Amsterdam (020-420 2000).