Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Beroepskrachten en vrijwilligers: communicerende vaten? 2 juli 2019

door: Lucas Meijs & Philine van Overbeeke

Een van de doorgaande discussies in het bredere Nederlandse vrijwilligerswerk gaat over de wederzijdse verdringing tussen beroepskrachten en vrijwilligers. In veel situaties zijn beroepsmatig- en vrijwilligerswerk te zien als communicerende vaten waarbij ze elkaar wederzijds kunnen vervangen (soms ook niet, zoals we in deze bijdrage  uitwerkten).

De verdringing tussen beroepskrachten en vrijwilligers is echter niet waardevrij of neutraal. Zo beoordeelt het UWV of mensen met een uitkering vrijwilligerswerk mogen doen aan de hand van de criteria 'overblijvende beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt' en 'risico op verdringing'. Dat laatste is lastig omdat je in een strikte interpretatie dan geen werk mag doen dat ook beroepsmatig gedaan wordt, zoals trainer zijn bij een voetbalvereniging. Een andere uitdaging is dat wederzijdse verdringing binnen de eigen organisatie kan leiden tot scheve ogen of zelfs onderlinge angst tussen vrijwilligers en beroepskrachten. Tot slot kan de inzet van vrijwilligers leiden tot concurrentievervalsing ten aanzien van andere organisaties, zoals al lang speelt rondom het gebruik van de kantine voor andere gelegenheden.

Verdringing is niet nieuw, vindt voortdurend plaats en is onderdeel van innovatie in de samenleving

Beoordeling ongewenstheid
Dat maakt de beoordeling van de ‘ongewenstheid’ van de verdringing dus een ingewikkelde discussie waarbij de context een belangrijke rol speelt. Verdringing is niet nieuw, vindt voortdurend plaats en is onderdeel van innovatie in de samenleving. Denk maar aan de verdringing van de pompbediende door het zelf tanken vanaf de jaren zeventig of het zelf scannen in de supermarkt anno nu. Het gaat dus niet om verdringing sec maar om beoordeling van de ongewenstheid van deze verdringing in uw sportvereniging door de eigen vrijwilligers en beroepskrachten, door de eigen organisatie en door andere partijen (zie o.a. deze verkenning).

XL24ColumnXLLM-1Volgens ons ligt de ongewenstheid van verdringing in sportverenigingen, als voor-ons-door-ons organisaties, echt fundamenteel anders dan in bijvoorbeeld dienstverlenende organisaties zoals musea, verpleeghuizen, bibliotheken en openbaar vervoer. Vanuit het perspectief van de bredere samenleving is verdringing in (sport)verenigingen in het algemeen veel minder een issue. Allereerst, door de verenigingsstructuur met vrije toe- en uittreding van de leden en een eigen democratie, is het werken met vrijwilligers meestal een vrije eigen keuze van de leden in plaats van afgedwongen door extern overheidsbeleid zoals bij het sluiten van een bibliotheek. En de kostenbesparing door het vrijwilligerswerk komt direct bij de vrijwilligers (door-ons-voor-ons) zelf terecht. Dat is in dienstverlening anders waarbij de kostenbesparing hooguit indirect bij de vrijwilliger komt via lagere belastingen.

Antwoord van bestuur
Maar ook in sportverenigingen moet hierover niet lichtzinnig gedacht worden door het bestuur. Er kunnen spanningen ontstaan omdat er bijvoorbeeld in dezelfde vereniging betaalde en onbetaalde trainers zijn, omdat sommige leden hun vrijwilligerswerk ‘afkopen’ of ‘verkopen’ https://www.sportknowhowxl.nl/nieuws-en-achtergronden/open-podium/item/98735/leden-die-verplichte-taken-afkopen---waar-je-als-sportbestuurder-nog-niet-bij-stil-stond terwijl anderen die mogelijkheid financieel niet hebben, omdat organisaties zoals het UWV of Bijstand een oordeel vellen over de status van medewerkers of omdat commerciële en beroepsmatige sportaanbieders en horecaondernemers klagen over oneerlijke concurrentie. Als bestuur moet je dan een antwoord kunnen formuleren waarin de mate van potentiële ongewenstheid van de verdringing een rol speelt. Er zijn dan vier verschillende niveaus van communicerende vaten en daarmee van verdringing.

• Eerste niveau van verdringing
Het eerste niveau van verdringing is het vrijwilligerswerk dat leden binnen de vereniging doen dat buiten de eigen vereniging wel beroepsmatig gedaan wordt. Duidelijke voorbeelden zijn de ouders die het team naar een uitwedstrijd brengen of de vrijwilligers achter de bar. Dat is verdringing van betaalde (taxi- en bus)chauffeurs en horecamedewerkers maar bijna niemand zal dat zo ervaren.

Het verdringingsprobleem zou echter wel eens andersom kunnen liggen vrijwilligers worden vervangen door (semi)beroepskrachten

Bij het bestuurderscongres van de KNHB in 2013 maakten we in een workshop een berekening van de kostenbesparing per team als ieder uur vrijwilligerswerk drie euro zou kosten. De contributie zou al snel het viervoudige worden. Maar omdat die besparing gemaakt wordt door dezelfde mensen als waar de besparing terecht komt, is het bijna hetzelfde als het zelf tanken van benzine. En wij geloven niet dat iemand dat (nog) ongewenste verdringing vindt.

• Tweede niveau van verdringing
Het tweede niveau van verdringing is het werk dat leden binnen de vereniging doen dat binnen de eigen vereniging wel beroepsmatig gedaan wordt. Denk daarbij aan de trainers en leiders van (niet-selectie) teams of alle onbetaalde scheidsrechters. Hoewel die wel potentieel betaalde trainers en scheidsrechters verdringen is dat niet echt een heel groot probleem binnen de context van de vereniging; de trainers en scheidsrechters zijn de leden zelf.

XL24ColumnXLLM-2Het verdringingsprobleem zou echter wel eens andersom kunnen liggen. Op het moment dat een bepaalde functie op een bepaald niveau - laten we zeggen de scheidsrechters van de hoogste divisie - betaald wordt, druppelt dat door naar beneden en beginnen de volgende klassen ook om compensatie te vragen. En daarmee worden vrijwilligers dus vervangen door (semi)beroepskrachten. Maar in alle eerlijkheid, in de sport geldt dit misschien nog wel het meest voor de spelers zelf. Op dit tweede niveau van verdringing zit ook de mogelijke spanning rondom ‘afkopen’ en ‘verkopen’ van vrijwilligerswerk wanneer de betaling voldoende is om een beroepskracht het werk te laten overnemen. Verdringing begint hier dus langzaam een topic te worden waar de vereniging aan beleid moet gaan denken.

• Derde niveau van verdringing
Het derde niveau van verdringing is wanneer de vrijwilliger taken overneemt die daarvoor door een gesubsidieerde beroepskracht werden uitgevoerd, zoals een buurtsportwerker of zoveel jaren geleden het onderhouden van het terrein. Het gaat dan om verdringing van werk door andere organisaties en gesubsidieerd werk. Verenigingen nemen steeds vaker de sport in de wijk over van iemand binnen de ‘stichting welzijn’. Wanneer dit een onderdeel is van de subsidieaanvraag om de club levend te houden, kun je dat zien als vorm van ongewenste verdringing. Zoals verenigingen die iets wilden doen aan de (ongezonde) eetpatronen van kinderen en waar gesubsidieerd een diëtist werd ingehuurd.

Wij sluiten niet uit dat in de toekomst concurrentievervalsing door verenigingen en stichtingen met hun vrijwilligers, subsidiemogelijkheden en fiscale status een item gaat worden in Nederland

Maar wat als na een paar jaar wordt gedacht: o, maar dat kunnen een paar vrijwilligers met passie voor gezond eten wel overnemen. Verenigingen die dit soort overnemen van taken doen moeten zich er in ieder geval van bewust zijn dat eigen leden zich wellicht afvragen voor wiens karretje ze nu gespannen zijn maar meer nog dat externe partijen (bv. de welzijnsclub) de vereniging wel eens kunnen gaan zien als klassieke onderkruipers met ongewenste verdringing.

De eerder aangehaalde concurrentievervalsing is ook onderdeel van dit niveau. Wij sluiten niet uit dat in de toekomst concurrentievervalsing door verenigingen en stichtingen met hun vrijwilligers, subsidiemogelijkheden en fiscale status een item gaat worden in Nederland. Niet alleen naar klassieke ondernemers maar ook naar allerlei sociale ondernemingen. In de VS, waar met name de fiscale voordelen groter zijn, wordt dan ook hele kritisch gekeken naar ‘for profits in disguise’, zeg maar ‘commerciële’ balletscholen die een stichting zijn.

• Vierde niveau van verdringing
Het vierde niveau komt vanuit het kader van de tegenprestatie (voor de bijstand), waarvan je je kunt afvragen of het überhaupt vrijwilligerswerk is, maar dat terzijde. Wanneer iemand in jouw vereniging wordt geplaatst, verdringt diegene daarmee jouw 'echte' vrijwilligers. Dat is op zich waarschijnlijk geen heel groot probleem, maar wat als deze 20-uur per week inzet wegvalt, zoals gebeurde met de Melkertiers (https://nl.wikipedia.org/wiki/Melkertbaan) rond 2004?

XL24ColumnXLLM-3Formuleer een antwoord voordat de vraag gesteld wordt
Een bestuur moet goed nadenken over de antwoorden op de verdringingsvraag. Op het eerste niveau van de rij-ouder of bar-vrijwilliger zal niemand intern en extern zich zorgen maken. Maar op het tweede niveau is er al kans op interne spanningen bij het ‘afkopen’ of ‘verkopen’ van vrijwilligerswerk. Als bestuur moet je goed nadenken: wat willen we hiermee? Mag afkopen überhaupt?

Als je hiervoor kiest is de volgende vraag: kiezen voor symbolisch afkopen (5 euro voor een fluitbeurt) of beroepskracht afkopen (het salaris van een betaalde scheidsrechter). Er is een groot emotioneel verschil vanuit verdringing tussen leden laten kiezen tussen een paar uur vrijwilligerswerk of 60 euro contributie extra, of voor ieder uur dat je geen vrijwilligerswerk wilt doen 25 euro betalen. Het tweede niveau wordt dus spannender wanneer het gaat om bijna vergelijkbare taken (bijvoorbeeld scheidsrechter) waarvoor de een wel en de ander niet betaald wordt. En natuurlijk is het heel vervelend als iemand met een uitkering geen trainer-vrijwilliger mag worden omdat er in de vereniging ook betaalde trainers zijn. Dan komt er ineens een externe beoordeling bij. Die externe beoordeling wordt dus helemaal belangrijk om rekening mee te houden bij de twee volgende niveaus.

Wat te doen als de enthousiaste voetbalouder geen training meer wil geven?

Belangrijkste punt is: vrijwilligerswerk en beroepsmatig werk zijn communicerende vaten, maar het communiceren gaat niet zonder pijn. Toen de ‘Melketiers’ verdwenen, hadden sommige verenigingen het moeilijk om er weer vrijwilligers voor te vinden. Maar ook als de taak van een beroepskracht wordt ingenomen door een vrijwilliger is de weg terug vaak onmogelijk of pijnlijk: wat te doen als de enthousiaste voetbalouder geen training meer wil geven? Belangrijke keuzes waar je als bestuurder misschien niet één, twee, drie over nadenkt, maar die wel veel gevolgen kunnen hebben voor de vereniging.

Prof. dr. Lucas Meijs is als hoogleraar Strategische Filantropie en Vrijwilligerswerk verbonden aan de vakgroep Business-Society Management van de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit.

Philine van Overbeeke is junior onderzoeker aan de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit. Zij behaalde in 2016 haar bachelor Bedrijfskunde aan de RSM en voltooide daar in 2017 ook haar master Global Business & Sustainability.

« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst