Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Nieuwsberichten-Nieuwsbericht

Op zoek naar de beste strategie voor het koningsnummer

door: Leo Aquina | 23 november 2017

De 1.500 meter wordt in het schaatsen bestempeld als het koningsnummer. Het is de moeilijkste afstand: te lang voor een sprint, te kort om alleen te rijden op duurvermogen. Inge Stoter, wetenschapper en manager van Innovatielab Thialf, besloot onderzoek te doen naar de beste strategie. Als schaatsfanaat had zij tijdens haar mastertraject al onderzoek gedaan naar topschaatsers in Calgary. Daar kwam zij erachter dat schaatsers met een snellere start niet per se een snellere eindtijd neerzetten. Vermoeidheid en verval in techniek spelen daarbij een grote rol. Voor haar promotieonderzoek stelde zij zichzelf de vraag in hoeverre een goede krachtsverdeling is aan te leren. Daarvoor deed zij onderzoek onder meer dan honderd schaatstalenten in de leeftijdscategorieën onder 17, onder 18 en onder 19 jaar. Tijdens de Dag van het Sportonderzoek op 9 november jl. in Zwolle - georganiseerd door Calo Windesheim - wist zij een groot publiek te boeien met haar bevindingen. 

XL39PacingSchaatsenIngeStoter-1“Alle schaatsers hebben aan de start twee potjes energie, aeroob en anaeroob”, vertelt Stoter. “Aerobe energie bepaalt je duurvermogen en anaerobe energie is kracht op de korte termijn. Hoe je tijdens de race met die twee energiepotjes omgaat, bepaalt in hoge mate hoe hard je rijdt. Dat noemen we pacing, de verdeling van je energie.”

Volgens Stoter bepalen schaatsers maar voor een deel bewust hoe zij die krachten verdelen. “Je kunt van tevoren je strategie bepalen, maar uit ons onderzoek blijkt dat het schaatsers minstens drie ritten kost om zich een nieuwe strategie eigen te maken." Het vermogen om die pacing-strategie bewust, maar ook onbewust te controleren lijkt niet bij iedereen in dezelfde mate aanwezig.

Eén-na-laatste ronde
Stoter keek niet alleen naar (relatieve) rondetijden, maar ook naar techniek. De kniehoek en de afzethoek zijn belangrijk om kracht om te kunnen zetten in snelheid. Hoe dieper de schaatser zit, hoe optimaler de kracht kan worden benut. Schaatsen met de optimale kniehoek kost kracht en Stoter zag dat de mindere schaatsers juist in de één-na-laatste ronde meer moeite hadden een optimale kniehoek te handhaven dan de betere schaatsers. Dat hing samen met de pacing-strategie.

"De relatieve snelheid ten opzichte van je eindtijd in de één-na-laatste ronde is de belangrijkste indicator van een goede pacing-strategie op de 1.500 meter"

“We zagen dat de betere jeugdschaatsers op het NK relatief langzamer van start gingen en juist in de voorlaatste ronde hard doortrokken. De mindere schaatsers gingen relatief sneller weg, waren niet meer in staat tot een snelle voorlaatste ronde en gingen technisch in de laatste rondes zo hard achteruit dat de tijd er meer onder te lijden had.”

Optimale pacing-strategie
Hoewel ieder lichaam anders is en de optimale pacing-strategie dus van persoon tot persoon kan verschillen, kan Stoter wel een aantal algemene uitspraken doen. “Uit de studie blijkt dat de relatieve snelheid ten opzichte van je eindtijd in de één-na-laatste ronde de belangrijkste indicator is van een goede pacing-strategie op de 1.500 meter. We zien dit zowel bij de senioren als de junioren.”

Het onderscheid tussen de betere en de mindere schaatsers was meer dan een momentopname. Stoter zag dat schaatsers die al op jongere leeftijd een beter gevoel hadden voor een goede pacing-strategie ook beter in staat waren om dat gevoel verder te ontwikkelen. De betere schaatsers van 17 en 18 jaar, besteden gemiddeld 26,1% van hun totale racetijd in de één-na-laatste ronde, en onderscheiden zich hiermee met de mindere schaatsers in hun leeftijdscategorie.

XL39PacingSchaatsenIngeStoter-2Kip-ei
Vooralsnog worstelt Stoter echter nog met een kip-ei-probleem. Zijn betere schaatsers betere schaatsers omdat zij een betere pacing-strategie hebben ontwikkeld, of hadden zij van nature een beter gevoel voor pacing en zijn zij daardoor betere schaatsers? Stof tot nadenken en reden voor meer onderzoek. Stoter is dan ook nog niet klaar met haar proefschrift. “Ik wil die 1.500 meter heel graag beter begrijpen. Wat er gebeurt met vermoeidheid, techniek en wat de optimale strategie is, is eigenlijk slechts de helft van mijn promotieonderzoek. Ik wil ook kijken hoe toptalent zich ontwikkelt.”

"De 1.500 meter is als het gaat om pacing de interessantste afstand"

Stoter oppert de mogelijkheid dat een goede pacing-strategie samenhangt met het vermogen om goed te kunnen plannen, het vermogen tot zelfsturing en zelfdiscipline. “Schaatsers kunnen dat over het algemeen vrij goed. In dat opzicht is de top in het schaatsen een redelijk homogene groep, in tegenstelling tot de juniorentop in teamsporten.” Dat laatste maakt het voor Stoter moeilijker om goed onderzoek te kunnen doen naar de invloed van dergelijke factoren.

Hoewel Stoter ook graag naar de andere afstanden kijkt, houdt zij zich voor haar onderzoek in eerste instantie bij de 1.500 meter: “Dat is als het gaat om pacing de interessantste afstand. Op de kortere afstand komt het aan op pure snelheid en op de langere afstanden speelt het duurvermogen een veel grotere rol.”

Voor meer informatie: Development of 1500m Pacing Behavior in Junior Speed Skaters: A Longitudinal Study. Vragen? Mail naar Inge Stoter (i.k.stoter@umcg.nl) en/of kijk op innovatielab.thialf.nl

« terug

Reacties: 1

Gerard Sierksma
23-11-2017

Goed verhaal van Inge Stoter, vooral omdat ze het kip-en-eiprobleem hier zo duidelijk op tafel legt. Inderdaad, een sterk gevoel voor pacing (kracht verdelen) gaat samen met een sterke 500m rijden. Maar wat nou de kip is en wat het ei is nog niet duidelijk.

Het komt (vaak) voor dat een aantal hele verschillende karakteristieken bij toppers voorkomen, maar dat ertussen  geen enkel causaal verband bestaat. Je kunt dan naar een meta-oorzaak zoeken, die deze karakteristieken 'verklaart', maar ik geef je op een briefje dat je die er niet is (tenzij je er een oninteressante  semantische kwestie van maakt) . Zo denk ik dat ook het grote (hoe groot?) vermogen tot zelfsturing en -discipline tot die karakteristieken van topatleten behoren, maar geen meta-verklaarders zijn.  

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst