door: Jeroen van Tets
Afgelopen zaterdag begon de 100e Tour de France. De Nederlandse successen dateren alweer van een groot aantal jaren geleden en de laatste decennia zijn de resultaten in het wielrennen nou niet bepaald om over naar huis te schrijven (en dat is nog slechts een understatement). Wielrennen is in ons fietslandje natuurlijk van oudsher een oer-Hollandse sport, maar de enige echt grote successen van de laatste jaren komen vrijwel volledig op het conto van slechts twee supervrouwen: Leontien van Moorsel en Marianne Vos. Zonder hen zouden we al jaren min of meer droog hebben gestaan. Bij de mannen lukt het al jaren niet meer, in tegenstelling tot bijvoorbeeld het sterk opgekomen Britse wielrennen. Is hier een verklaring voor te vinden?
En laten we het hier nu eens niet over doping hebben, een onderwerp dat het karakter heeft van een zeentje, dat je maar niet weggekauwd krijgt. Het heeft ook geen enkele zin. Want is het soms zo dat alle Engelsen stijf van de doping staan, terwijl onze Hollandse jongens helemaal schoon rijden? Niemand gelooft echt dat daar het verschil in zit.
Behalve aan dit steeds maar weer terugkerende en troebele onderwerp is de aandacht van de media vrijwel alleen gericht op die paar grote rondes en in iets mindere mate nog een paar klassiekers, die tot de verbeelding spreken. Op zich is dat wel begrijpelijk, maar de echte succesvolle ronderenners zijn nu eenmaal een zeer zeldzame soort in Nederland, altijd geweest trouwens. Voor het echte klimwerk zijn de meeste van onze wielrenners ook niet in de wieg gelegd. Onze fysieke lichaamsbouw kenmerkt zich nu eenmaal niet door een licht, klein, of gedrongen postuur met lange dunne spiermassa’s.
Natuurlijk hebben ook wij wel eens enkele bijzondere klimtalenten gehad, zoals Zoetemelk, Kuiper, Winnen, Rooks en Theunissen (of ze nu wel of niet wat hadden 'gesnoept', net zoals al hun concurrenten, doet nu even niet ter zake), maar zij bleven toch de incidentele uitschieters (alhoewel je bij de lange carrière van Joop toch moeilijk van incidenteel kan spreken). Hoe dan ook, het waren en blijven uitzonderingen, evenals mannen zoals Gesink en Mollema heden ten dage.
Hardrijden
Waar de Nederlandse wielrenners zich altijd wél sterk in wisten te onderscheiden, dat is het echte hardrijwerk, in de wielerwereld aangeduid als ‘stoempen’. Keihard kunnen rijden over redelijk vlakke wegen, met wind van voren, dan wel van alle kanten. In je eentje voor een jagend peloton etappes winnen (Nijdam, Knetemann, Eric Dekker), of als tijdrijder (Janssen, Knetemann, Breukink) en soms zelfs als gerenommeerde sprinter (Janssen, Raas, van Poppel, Blijlevens). Daarnaast was de ‘Post-trein’, refererend aan het voortdenderende karakter van de hele ploeg, in die dagen heer en meester in het peloton. Deze ingegeven drang tot heel hard rijden had als logisch bijkomend effect dat de mannen ook vaak van voren reden en logischerwijs ook veel vaker mee zaten in een ontsnapping.
Deze suprematie van de Lage Landen is inmiddels volledig overgenomen door met name de Britse wielrenners. Terwijl er 25 jaar geleden slechts zeer sporadisch een eenzame Engelsman rondreed, wordt het peloton inmiddels beheerst door een ijzersterke Britse Sky-ploeg, met daarnaast ook nog sterke individuele wielrenners uit het Verenigd Koninkrijk. Zij zijn vooral gespecialiseerd in tijdrijden (eerst Chris Boardman, later David Millar, Bradley Wiggins) en sprinten (Mark Cavendish), terwijl het klimtalent vooralsnog beperkt blijft tot slechts één (Chris Froome). De vraag is echter: waar komen al deze krachtpatsers opeens vandaan? Het antwoord: vooral van de (indoor) wielerbaan.
Manchester
Aan de basis van het Britse wielersucces staat de bouw van het Velodrôme in Manchester in 1994. Vanaf het allereerste begin heeft deze overdekte wielerbaan een enorme reputatie gehad, niet alleen omdat er binnen twaalf jaar maar liefst drie WK’s werden gehouden, maar ook omdat deze baan een reputatie heeft als snelheidsbaan. Vele nieuwe werelduurrecords werden in Manchester gerealiseerd. En juist de huidige Britse kannonen zijn hun wieleropleiding op deze baan begonnen.
Niet alleen een echte baanwielrenner, zoals Chris Hoy (zes gouden Olympische medailles en elf WK’s), maar ook de reeds genoemde succesvolle wielrenners op de weg, zoals Cavendish en Wiggins, hebben hun kracht en pure snelheid gekweekt op deze nationale wielerbaan. Het succes werkt nu ook als een magneet - of vliegwiel zo u wilt met grote aantrekkingskracht op zowel nieuwe wielrenners (lees: bredere kweekvijver) als op toeschouwers en sponsors (lees: bronnen van inkomsten).
Waar blijft Nederland in deze? Tot nu toe is Theo Bos eigenlijk de enige, die het na een succesvolle baancarrière ook probeert op de weg en nog een redelijk aantal wielerzeges heeft geboekt, al waren dat tot nu toe vooral sprintoverwinningen in de wat kleinere wedstrijden. Voor het overige kan de vaderlandse wielerwereld zich niet bepaald verheugen op veel nieuwe talenten op het gebied van tijdrijden en/of sprinten. Klimtalent was altijd al moeilijk te trainen, dat heb je of dat heb je niet. Maar hardrijden (zowel op kracht als op souplesse) moet toch structureel te trainen zijn, althans dat bewijzen de Britse successen. Helaas wordt de baan daarvoor te weinig benut.
Gescheiden werelden
Met de opkomst van het profwielrennen in de jaren zeventig bleek het baanwielrennen niet meer met het programma op de weg te combineren. Omdat in de periode daarvoor het baanwielrennen nog wél een grote populariteit had – denk aan de vele successen op de wielerbaan van het Olympisch Stadion in Amsterdam – waren sommige wielrenners nog wel actief op beide onderdelen, zoals Gerrit Schulte, Peter Post, René Pijnen en ook de Belg Patrick Sercu.
Maar het baanwielrennen werd een apart specialisme dat steeds meer op de achtergrond raakte en dat eigenlijk tot op de dag van vandaag is gebleven. Soms waren er nog wel een paar Nederlandse baansuccessen (de reeds genoemde Theo Bos, Teun Mulder en het sterke zesdaagsenkoppel Stam-Slippens), maar het zijn toch min of meer gescheiden werelden geworden. Niet slim, naar nu blijkt, want veel trainen op de baan, vooral door nieuwe jonge renners, zou wellicht evenzo vruchten hebben kunnen afwerpen op de weg, zoals dat in Engeland is gebeurd.
Of speelt hier soms een beetje een vergelijkbaar probleem zoals bij het voetbal, waar jonge talentvolle spelers veel te vroeg worden weggelokt door vette profcontracten, in plaats van eerst zelf beter en sterker te worden in hun eigen trainingsomgeving? Hoe het ook zij, als er zich jonge veelbelovende wielertalenten aandienen, verdient het aanbeveling om de Britse aanpak ook eens goed onder de loep te nemen en een groter accent te leggen op het ontwikkelen van pure snelheid en kracht, te beginnen op de wielerbaan.
Stille wielerbanen
En daar is ruimte genoeg voor in Nederland. De drie bestaande indoor wielerbanen, die Nederland rijk is zouden ook wel een flinke boost kunnen gebruiken. Nogmaals, het baanwielrennen doet het vanuit zichzelf heus niet zo slecht, maar het is toch – ondanks een licht groeiende belangstelling – een verre van bloeiende tak van sport.
Het Velodrome in Amsterdam-Sloten werd begin dit jaar getroffen door een brand en is tot het najaar gesloten. Desondanks zijn de kalenders van het Sportpaleis Alkmaar en het Omnisport in Apeldoorn amper gevuld met extra activiteiten. Op alleen het EK Baanwielrennen (van 18 t/m 20 oktober 2013) kan een multifunctioneel complex als het Omnisport toch niet drijven?
Het drukst bezochte indoor wielerevenement, de Zesdaagse van Rotterdam, wordt gehouden op nota bene een tijdelijke wielerbaan in Ahoy, ook al omdat daar veel meer sfeer en ambiance heerst. De wielerbaan is stil en kil, maar zou weer veel meer een middelpunt van de gehele sporttak moeten kunnen worden en niet alleen voor een beperkt groepje specialistische liefhebbers.
De baan en de weg zouden weer dichter bij elkaar gebracht moeten worden, te beginnen met de functie van kweekvijver voor nieuw aanstormend talent, die veel trainen en leren om gewoon weer knoerthard te fietsen, daardoor ook meer successen gaan behalen, welke successen zich weer zouden kunnen gaan vertalen in een opbloeiende wielersport, in al haar disciplines.
Jeroen van Tets is sinds 2011 freelance debat-/ discussieleider en dagvoorzitter (‘Mr. Speaker’). Daarnaast schrijft Van Tets ook columns en opiniestukken in diverse media (‘Mr. Write’). Van Tets was van 2005 tot en met 2010 programmamanager Ruimte & Accommodaties bij sportkoepel NOC*NSF. Daarvoor werkte hij als manager gebiedsontwikkeling bij Arcadis Bouw en als sales manager bij Desso DLW Sports Systems. Voor meer informatie: jvantets@planet.nl of 035-623 29 07 / 06-533 55 755.