door: Jelle Zondag | 28 mei 2020
Kinderen brengen gemiddeld 65% van hun schooldag zittend door. In het basisonderwijs plannen weinig groepsleerkrachten dagelijkse beweegpauzes in, terwijl actieve pauzes kunnen leiden tot effectiever werken in de klas en ze een positief effect hebben op het welzijn en de gezondheid van leerlingen. De vakleerkracht bewegingsonderwijs kan een rol spelen bij het aanbieden van meer beweegmomenten, maar ALO-studenten (aanstaande bewegingsonderwijzers) en PABO-studenten (aanstaande groepsleerkrachten) komen tijdens hun studie niet met elkaar in contact. De Hogeschool van Amsterdam(HvA) is nu een onderzoek gestart, dat in kaart moet brengen in hoeverre deze opleidingen aandacht besteden aan dynamische schooldagen, om uiteindelijk tot een gezamenlijk onderwijsprogramma te komen. ALO-directeur Thom Terwee vertelt hierover.
Het idee dat ALO- en PABO-studenten tijdens hun opleiding meer met elkaar in contact moeten komen, komt voort uit twee inzichten. Thom Terwee: “We weten dat beweging cruciaal is voor kinderen, maar dat de groepsleerkracht dat lastig vindt. Beweging is nu iets voor in het gymlokaal en voor sommigen op het schoolplein, maar daar vooral voor kinderen die het leuk vinden, anderen zitten vaak aan de kant. Daarom zijn wij in contact gegaan met de PABO. De dynamische schooldag moet op het netvlies komen van ALO- én PABO-studenten, zodat er meer beweging in de schooldag komt. Bovendien is de didactische overlap tussen beide opleidingen enorm. Alleen de inhoud is anders. Samenwerking zorgt voor diversificatie van de opleidingen en voor verbinding tussen deze vakmensen.”
Scholen kunnen nog veel beweegvriendelijker worden
De inzichten waarop Terwee en zijn collega’s zich baseren, komen voort uit eigen onderzoek en contacten met het werkveld. Mirka Janssen onderzoekt als lector Bewegen In en Om de School (BIOS) aan de HvA de beweegvaardigheid en –effectiviteit van Amsterdamse basisschoolleerlingen. Ook monitort de ALO bij scholen in Amsterdam en de Zaanstreek welke beweegactiviteiten er worden gedaan, op welke momenten en hoe lang deze activiteiten duren. Op basis daarvan is vastgesteld dat veel scholen nog beweegvriendelijker kunnen worden.
"Bewegen moet worden geïntegreerd in normale schooldagen, zodat kinderen het leuk gaan vinden"
Terwee geeft verschillende voorbeelden van de wijze waarop schooldagen in praktijk dynamischer kunnen worden. “Ik ben een voorstander van twee of meer uur gym per week, maar dat is niet voldoende. Bewegen moet worden geïntegreerd in normale schooldagen, zodat kinderen het leuk gaan vinden. Dat kan bijvoorbeeld via beweegbreaks. Kinderen kunnen 45 minuten geconcentreerd zijn, daarna moeten ze even iets anders doen: een balspelletje, een denkspelletje, een dansspelletje, daarin is veel variatie mogelijk. Kinderen kunnen ook hun schoenen uit doen en door de gangen glijden, dat is een belangrijke motorische vaardigheid. En schoolpleinen kunnen dynamischer worden ingericht. Er is dus veel mogelijk.”
‘Verstopt vakmanschap’
Bewegingsonderwijzers kunnen volgens Terwee een belangrijke rol spelen bij het dynamischer inrichten van schooldagen, maar hun positie in de school is op dit moment niet sterk genoeg. Terwee: “Gymleraren zitten nu vaak verstopt in het gymlokaal. Ik noem dat ‘verstopt vakmanschap’. Ze geven twee uur gym en zijn actief bij sportdagen. Dat is natuurlijk wat gechargeerd, maar ze kunnen nog veel meer worden ingezet als ambassadeurs van meer en beter bewegen.” Als oorzaken voor de gebrekkige samenwerking tussen bewegingsonderwijzers en groepsleerkrachten geeft Terwee een institutionele en imago-technische verklaring.
“Enerzijds heeft het te maken met de organisatie van de hogeschool. De ALO zit bij de faculteit Bewegen, Sport en Voeding en de PABO bij de faculteit Onderwijs en Opvoeding. Die fysieke afstand zorgt ervoor dat beide opleidingen elkaar niet makkelijk ontmoeten. Daarnaast heeft de gymleraar een imagoprobleem bij de buitenwereld. Op tv wordt deze vaak afgebeeld als karikatuur, in een trainingspak, met een fluit. Veel mensen denken dat wij vooral een sportopleiding zijn, maar wij zijn een onderwijzersopleiding die eerstegraads leraren opleidt.”
“Studenten kunnen dan in 4,5 jaar tijd twee diploma’s halen”
Samenwerking tussen ALO- en PABO-studenten
Voor Terwee begint een betere en beweegactievere toekomst voor basisschoolleerlingen daarom bij meer samenwerking tussen ALO- en PABO-studenten. Zijn ultieme doel is om beide opleidingen in de toekomst te integreren, zoals de Hogeschool Arnhem Nijmegen al heeft geïnitieerd. Terwee: “Studenten kunnen dan in 4,5 jaar tijd twee diploma’s halen.” De opleidingen kunnen daartoe volgens hem beginnen met het aanbieden van gezamenlijke onderwijsonderdelen en minoren. Ook wijst hij erop dat lectoren van beide opleidingen elkaar de laatste jaren vinden voor gezamenlijke onderzoeksprojecten. Op die manier komt samenwerking volgens de ALO-directeur eveneens op gang.
De huidige coronacrisis maakt het belang van beweging voor kinderen volgens Terwee des te meer duidelijk. “We zien nu dat scholen weer opstarten en niet met gymlessen beginnen. Omdat het gymlokaal een grote ruimte is die nodig is als klaslokaal, of omdat het belang van beweging niet in de mindset zit van elke schooldirecteur. Dat kan ons project in de weg zitten. Maar elke ouder die terugkijkt op de afgelopen twee maanden ziet dat kinderen beweging nodig hebben. Kinderen kunnen niet uren achter elkaar werken, die moeten worden geactiveerd. Beweging speelt daarbij een hele belangrijke rol.”
Voor meer informatie: ALO en PABO in beweging