door: Nelleke van der Heiden | 13 februari 2020
Echt harde cijfers lijken nog niet voor handen, maar dat burn-out onder jeugdsporters een verschijnsel is om serieus rekening mee te houden, daar zijn de experts het wel over eens. In elk geval de deskundigen die afgelopen 3 februari in het Vlaamse Gent samenkwamen op de zesde zogeheten sportbrede meeting die vanuit de UGent-Leerstoel Frans Verheeke wordt georganiseerd. Daar was het centrale thema ‘Burn-out in de jeugdsport’.
Hoogleraar Pascal Delheye van de UGent-Leerstoel Frans Verheeke - De Toekomst van de Sport, zei hierover: “Vaak wordt onderschat hoe groot de globale druk is die vanuit verschillende hoeken wordt uitgeoefend op jonge competitiesporters om te presteren en te voldoen aan de mogelijk tegenstrijdige verwachtingen van ouders, vriend of vriendin, school, trainer, bestuursleden, etc. Jonge sporters faken soms blessures omdat ze de negatieve competitiedruk of stress niet aankunnen, omdat het niet leuk meer is.” Het leidt volgens Delheye tot uitval bij de verenigingen en soms dus erger, tot een burn-out.
Inez Swinnen, oud-competitiezwemster en sportpsycholoog met haar eigen bureau Mind-set, komt het in haar praktijk ook tegen. Ze denkt dat het een algemeen maatschappelijk verschijnsel is dat mensen al op jonge leeftijd met burn-outklachten te maken krijgen en dat dat net als elders ook in de sport is doorgedrongen.
Te vroeg, te veel
Waardoor ontstaat een burn-out bij een jeugdsporter? Swinnen: “Het is een combinatie van vroeg te veel trainen en te vroeg specialiseren. Een makkelijke regel is om te kijken naar de leeftijd en het aantal uren dat het kind per week traint. Een kind van 8 jaar moet niet meer dan 8 uur per week trainen. Lekker voetballen op het pleintje telt daar niet voor mee, maar kinderen die te vroeg te veel trainen, hebben het snel gehad.”
Het andere punt dat Swinnen aankaartte, was te vroeg specialiseren: “Wie heel snel naar één sport gaat, heeft een grotere kans op een burn-out, maar ook op blessures, het is niet goed voor de motorische ontwikkeling en ook niet voor de sociale vaardigheden.” Swinnen is er duidelijk over, te vroeg specialiseren kent meer nadelen dan voordelen. “Voor sommige sporten is het belangrijk om vroeg te beginnen, zoals kunstschaatsen, maar dan is het wel belangrijk daar nog iets anders naast te doen, recreatief.”
“De echte toppers op wereldniveau zijn pas rond hun vijftiende gespecialiseerd”
Beter later specialiseren
Uit onderzoek in de top en subtop, vertelt Swinnen, is duidelijk geworden dat kinderen die rond hun twaalfde jaar specialiseren het op Europees niveau nog wel goed doen, maar niet de wereldtop halen. “De echte toppers op wereldniveau zijn pas rond hun vijftiende gespecialiseerd.”
Daar ligt waarschijnlijk een schone taak voor de ouders? “Zowel voor ouders als voor trainers is het heel belangrijk om te blijven kijken naar wat het kind zelf wil en of het nog plezier heeft in de sport. Als ouders merken dat hun kind vaak vermoeid is en geen zin heeft om te trainen, als ze zien dat het kind geprikkeld raakt, dan is hun – logische – impuls om het kind te motiveren om door te gaan. Maar dan kan het juist slechter aflopen. Het is belangrijk dat ouders open in gesprek gaan met hun kind over waar dit energieverlies vandaan komt. En op basis daarvan met het kind kijken of het rustiger aan kan doen of andere keuzes kan maken.”
Unieke ervaring
Swinnen is in dit kader overigens geen tegenstander van Jeugd Olympische Spelen. “Dat is een unieke ervaring. Het is wel prachtig als je dat als kind kunt meemaken en zo in andere landen kunt komen en kinderen uit andere culturen kunt leren kennen. Dat is een heel nieuwe wereld die opengaat.” Natuurlijk schuilt er wel een gevaar in dat de verwachtingen hoog liggen. “Daar ligt ook een rol voor ouders en trainers. Die kunnen relativeren en het kind helpen om het als leerervaring te zien en niet als een plek waar je móét presteren.”
Over jeugdcontracten in het voetbal is Swinnen aanzienlijk minder positief. “Ik ben er geen voorstander van om al bij spelers van 16 jaar verplicht met contracten te werken. Dat legt verwachtingen bij jeugdspelers, terwijl de kans om echt profvoetballer te worden heel klein is. Hoeveel procent van die jeugdcontracten leidt tot een profcontract? Heel weinig, dat werkt demotiverend.”
"Het is belangrijk dat kinderen een intrinsieke motivatie voor de sport hebben, dat ze het gevoel hebben erbij te horen op de training en het gevoel hebben dat ze het kunnen"
Maar wie bezwijkt onder de druk, is misschien gewoon geen topsporter? Daar is Swinnen het niet mee eens. “Een burn-out betekent niet dat je niet gemaakt bent voor de topsport.” De sportpsycholoog ziet bij de jeugdsporters met een burn-out juist dat ze vaak heel perfectionistisch zijn en een groot verantwoordelijkheidsgevoel hebben.
Bredere maatschappelijke ontwikkeling
Swinnen zei het eerder al. De druk om te presteren in de sport, is eigenlijk een bredere maatschappelijke ontwikkeling. Ook op andere terreinen wordt steeds meer van kinderen en jongeren verwacht. Ondertussen laten ouders en trainers – juist met het beste voor het kind voor ogen – de druk nog verder oplopen. Wat moet er gebeuren om het tij te keren? Swinnen vertelt dat er in Vlaanderen in elk geval speciale trainingen en workshops voor ouders en trainers zijn, verzorgd door de Vlaamse Trainersschool. Die zijn gericht op het herkennen en begeleiden van wat belangrijk is voor het kind.
“Ze willen autonomie ervaren, hebben behoefte aan binding en behoefte aan competentie. Het is dus belangrijk dat ze een intrinsieke motivatie voor de sport hebben, dat ze het gevoel hebben erbij te horen op de training en ze het gevoel hebben dat ze het kunnen. Ouders en trainers leren aan te sluiten bij die behoeften van het kind. Daar zet Vlaanderen onder meer met die workshops sterk op in.”
Enorme druk
Tijdens de sportbrede meeting in Gent gaf de theatervoorstelling 'En Garde' een mooi voorbeeld. Een schermer van 14 jaar presteert boven alle verwachtingen en behaalt een tweede plek bij het nationale kampioenschap. Zijn club wil vervolgens dat hij meer gaat trainen en hij krijgt een nieuwe trainer met een veel hardere aanpak. Ondertussen praat zijn vader ook over niets anders meer dan schermen en hij koopt heel duur materiaal. Swinnen: “Het is goed bedoeld, maar legt enorme druk op hem. ‘Nu moet ik wel goed presteren want mijn ouders hebben er veel geld in gestoken.’ De jongen heeft geen tijd meer voor school en zijn vriendin. Je ziet hem geleidelijk zijn passie en motivatie verliezen.”
Voor meer informatie: UGent-Leerstoel Frans Verheeke