door: Marc Hoeben | 27 juni 2019
Wie met een nieuwigheid in de sport bezig is, bedenkt zich vaak wel twee keer voordat hij of zij dat wil delen, hoe noodzakelijk dat soms ook is. Het zoeken naar investeerders, de samenwerking ermee, het inschakelen van – vaak wetenschappelijke hulp – bij het ontwikkelen van een product en het aantrekkelijk maken voor de commerciële markt. Het kan allemaal een traject vol valkuilen worden, blijkt uit een onderzoek van Universiteit Gent (UGent) naar open innoverend ondernemen in Vlaanderen.
Motor achter het onderzoek van UGent is sporttechnoloog Kristof De Mey. Bij het project waren de studenten Merijn van Puyvelde en Gianluca Vandenbulcke van de Vakgroep Bewegings- en Sportwetenschappen betrokken, met als begeleiding professor Annick Willem en professor Wim Vanhaeverbeke. Het onderzoek werd gedaan met steun van het sportinnovatieconsortium Victoris.
Startupbegeleiding
De Mey hield zich al bezig met de vaak listige stap van onderzoek naar concrete producten en diensten, zo vertelt hij. “Dan heb je het ook vaak over samenwerking tussen onderzoekers en ondernemers. Om die reden zijn we in oktober 2018 een projectteam rond startupbegeleiding begonnen, SportUp genaamd. Ik werk nu een zestal jaren bij UGent als valorisatiemanager en heb veel contact met Vlaamse startups."
"Dan merk je wel dat het vaak moeilijk is om zo’n startup van de grond te krijgen. Ze zouden vaak baat kunnen hebben bij samenwerking met een universiteit, maar dat ligt niet eenvoudig. Met Annick Willem en Wim Vanhaverbeke heb ik hierover op een gegeven moment van gedachten gewisseld. We hebben gekeken hoe het ervoor stond met literatuur over open innoverend ondernemen binnen de sport. Het bleek, ook in het buitenland, een onontgonnen gebied.”
"Het verschil tussen open en gesloten zit hem heel simpel in de samenwerking"
Struikelblokken
Wat zijn de struikelblokken die Vlaamse startups ondervinden bij het toepassen van een open innoverend model? Met die onderzoeksvraag gingen de Belgische wetenschappers aan de slag. “Het verschil tussen open en gesloten zit hem heel simpel in de samenwerking. Bij gesloten ondernemen wil je alles zelf doen, dan wil je alles voor jezelf houden en probeer je iets zelf commercieel in de markt te zetten. Bij open innoverend ondernemen ga je er eigenlijk vanuit dat de wereld zo snel vooruitgaat dat je ook de relevante kennis van elders kunt en misschien wel moet gebruiken om verder te komen.”
Ondernemers kunnen de angst hebben dat een ander er met hun ‘vinding’ vandoor gaat, bij universiteiten leeft misschien weer de angst intellectueel eigendom prijs te geven. Tegenwoordig komt geregeld de ‘publicatiedrang’ van wetenschappelijke instellingen in het nieuws. De Mey:
“Maar dat is deels ook wel een misverstand, de veronderstelling dat een universiteit zo snel mogelijk wil publiceren. We kijken ook altijd nog of iets patenteerbaar is. Tijdens dat traject is het niet slim om te publiceren, want dan wordt de kans op een patent alleen maar kleiner. Soms moet je inderdaad jaren wachten met publiceren. Maar als je patent is ingediend, kan het dan weer wel slim zijn om te publiceren, bijvoorbeeld om te vertellen dat iets wat je hebt onderzocht ook echt werkt. Van het patentbureau krijg je eveneens relevante opmerkingen of iets wel echt nieuw en innovatief is. Dat op zich kan ook een eyeopener zijn.”
Inschatten van vetpercentage
Voorbeelden over succesvol open innoverend ondernemen heeft De Mey genoeg. Zo kent hij dat van de Hogeschool Gent die een algoritme had ontwikkeld voor het inschatten van een vetpercentage op basis van lichaamsmaten.
“Dat bleek voor 95 procent accuraat te zijn. Zij zijn in contact gebracht met QuantaCorp, een jonge onderneming die met een digitale camera de 3D-gegevens van mensen kon fotograferen, om zo bedrijfskleding te personaliseren. Zij stonden weer in contact met het Deense bedrijf Global Scanning, dat bezig was met de ontwikkeling van Shapewatch, dat onder andere in systemen voor de fitnessbranche zit en iets had ontwikkeld voor de iPad om lichaamsmaten op te meten en zo tot het vetpercentage te komen. Het algoritme is nu daarin geïntegreerd en zo is het tot een mooie samenwerking gekomen.”
Bioracer deed met meer dan 20 markers onderzoek naar de juiste houding op de (race)fiets
Baat bij hulp wetenschappers
Een ander voorbeeld is dat van Bioracer Motion, dat met meer dan twintig markers onderzoek deed naar de juiste houding op de (race)fiets. Zij hadden baat bij hulp uit wetenschappelijke hoek voor het filteren van die gegevens, om zo tot een vereenvoudigde toepassing voor normale fietswinkels te komen, op het niveau van veel duurdere en gespecialiseerde bikefitters.
“De belangrijkste dingen die uit het onderzoek naar voren kwamen”, vertelt De Mey, “waren de zoektocht naar de juiste partner, de verschillen in zaken als taal en tempo tussen ondernemingen en universiteiten en de uitdaging om dingen naar de markt te brengen, waarbij je geregeld het commerciële belang tegenover het belang om te publiceren vindt. In zulke gevallen is het belangrijk om de verwachtingen scherp te stellen en soms ook tijdig contractuele afspraken te maken.”
Voor meer informatie: SportUp