Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Nieuwsberichten-Nieuwsbericht

Inrichting van publieke ruimte stimuleert om meer te bewegen

door: Marc Hoeben | 25 januari 2018

Waar ga je sporten en bewegen? Dat doe je toch op de sportschool, de voetbal- of tennisclub? Van die gedachte moeten we toch echt afstappen, zegt Marijke Noorbergen-Jansen. Zij promoveerde onlangs aan de Universiteit Utrecht met een onderzoek naar het beweeggedrag van volwassenen in Nederland.

XL3MarijkeNoorbergen-1 copyIn de ogen van Noorbergen-Jansen kan de overheid veel meer winst boeken bij haar beleid voor het stimuleren van sport en bewegen als beter gekeken wordt waar (‘een bredere geografische context’) en wanneer mensen tot zulke activiteiten komen of worden verleid. “Het belangrijkste wat in dit onderzoek naar voren komt is dat bewegen en sporten in alle aspecten van de maatschappij is geïntegreerd, dat gemeenten daar echt meer aandacht voor zouden kunnen hebben.”

Verpleegkunde
Noorbergen-Jansen komt oorspronkelijk uit de verpleegkunde en werkt nu als docent Verpleegkunde aan de Hogeschool Utrecht. Haar promotieonderzoek deed ze als gezondheidswetenschapper. “Door de verpleegkunde was al eerder mijn interesse gewekt voor de preventieve kant van de gezondheidszorg.”

Projectleider van het onderzoek was Dick Ettema, associate professor van de Universiteit Utrecht. Vanuit een samenwerking met onderzoeksinstituut TNO, het Nivel en gemeenten Maastricht, Rotterdam en Utrecht lag er al een voorstel voor het nader bekijken van het beweeggedrag van Nederlandse volwassenen op tafel waaraan Noorbergen-Jansen graag haar bijdrage wilde leveren. Ze kreeg meteen met verschillende partijen te maken. 

"Het moest relevant zijn voor de maatschappij, het moest een vernieuwend onderzoek zijn, het moest relevant zijn voor het wetenschappelijk vakgebied"

“Ik ben zelf gezondheidswetenschapper en de Universiteit Utrecht wilde meer de nadruk op de sociaal-geografische kant leggen. Daarnaast is het onderzoek gesubsidieerd door de NWO, de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek. Dan krijg je te maken met een aantal eisen. Het moest relevant zijn voor de maatschappij, het moest een vernieuwend onderzoek zijn, het moest relevant zijn voor het wetenschappelijk vakgebied. Bovendien was het duidelijk dat we het project samen deden met de Universiteit van Maastricht, waar Teun Remmers het beweeggedrag bij kinderen onderzocht.”

Onderzoeksmethode
Tussen de twee onderzoeken bestonden natuurlijk verschillen. “Je hebt het over een andere doelgroep en Teun heeft bijvoorbeeld ook naar de overgangsfase tussen basisschool en middelbare school gekeken. Kinderen vinden andere activiteiten interessant, ze spelen bijvoorbeeld op het schoolplein tijdens en na schooltijd of gaan sporten. Bij volwassenen is dat meer op of rond de werklocatie, in de directe woonomgeving of bij een vereniging of een sportschool. Maar we hebben wel dezelfde onderzoeksmethode gebruikt.”

XL3MarijkeNoorbergen-2Remmers en Noorbergen-Jansen volgden mensen in Rotterdam en Maastricht, door ze gedurende zeven dagen GPS- en beweegmeters mee te geven. “Het ging om het volgen van een doorsnee week en dus ook zeven dagen achter elkaar. De meters droegen ze aan een elastische band om hun middel. Dat was belangrijk vanwege de beweegmeter. De heupen zijn een goede graadmeter, alleen dan worden de bewegingen goed opgepakt. Als je ze los draagt, in je broekzak of een rugzakje, dan krijg je te veel afwijkingen. Soms vergaten de deelnemers de meters te dragen. Dat probleem deed zich nu bijvoorbeeld voor als mensen ze afdeden voor het douchen of zwemmen en ze vervolgens niet opnieuw om deden.”

Populaties van Maastricht en Rotterdam
Het onderzoek doet geen uitspraken over de verschillen tussen de steden en de meer landelijke gebieden van Nederland, doordat het zich beperkte tot de populaties van Maastricht en Rotterdam. “Tussen die twee steden zitten natuurlijk wel wat verschillen. Maastricht is wat groener en heuvelachtiger, maar dat wil niet zeggen dat je daar dan per se meer beweegt. Het doel van dit onderzoek was dan ook niet het vaststellen van verschillen tussen de twee steden, maar wel het kijken naar verbanden tussen verschillende omgevingsfactoren als groen, wegen en woningdichtheid en het kijken naar beweeggedrag." 

"Ook hebben we een opdeling gemaakt tussen kleinere en grotere natuurlijke omgevingen voor de dagelijkse bewegingen. We hadden vier categorieën: minder dan drie hectare, tussen 3 en 7 hectare, tussen 7 en 27 hectare en boven de 27 hectare. Dan zag je dat bij een natuurlijke omgeving met een oppervlakte groter dan 7 hectare de hoeveelheid bewogen minuten intensief bewegen, wandelen en fietsen ook echt duidelijk toenam. Ook liet het onderzoek zien dat omgevingskenmerken in je directe woonomgeving - dus in een straal van 400 meter rondom je woning - een belangrijke rol kunnen spelen voor beweeggedrag. Wat zie je, als je de deur uitstapt? Dat lijkt belangrijk.”

"We moeten kijken naar de inrichting van de publieke ruimte, van stoepen, wandel- en fietspaden. Als gemeenten zich richten op het stimuleren van sport en bewegen, dan zouden ze zich ook hierop moeten richten”

Breder kijken
Traditioneel is volgens Noorbergen-Jansen het beeld dat volwassenen ‘op locatie’ aan het sporten en bewegen slaan. “Maar de laatste jaren is er een duidelijke verschuiving. Kijk naar de populariteit van het hardlopen. Dat kun je overal doen. Op de straat, in het park. En dat geldt voor veel meer beweegactiviteiten. Dat betekent dat we veel breder moeten gaan kijken en dat sluit ook mooi aan bij dit onderzoek. We moeten kijken naar de inrichting van de publieke ruimte, van stoepen, wandel- en fietspaden. Als gemeenten zich richten op het stimuleren van sport en bewegen, dan zouden ze zich ook hierop moeten richten.”

Naast dat ‘waar’ zegt Noorbergen-Jansen dat het ‘wanneer’ goed in de gaten moet worden gehouden. “Wanneer gebeurt het? In de avonduren of zijn er juist andere momenten die je optimaal moet benutten? Je kunt misschien nog veel meer kijken naar de momenten vlak voor het werk of als mensen onderweg zijn.”

Vervolgonderzoek
Dit zogeheten ‘tijdsaspect’ zou in de toekomst een rol kunnen gaan spelen in campagnes gericht op het stimuleren van bewegen. “Maar daar is het nu nog wat te vroeg voor, daar zou eerst nog meer onderzoek naar moeten worden gedaan.” En zo zou haar onderzoek in meer opzichten een vervolg mogen krijgen, zegt Noorbergen-Jansen. “De volgende stap is dat je bekijkt welke praktische handvatten hieruit voor gemeenten zijn te halen. Bijvoorbeeld: hoe breed moet die stoep zijn, om mij meer of eerder te laten bewegen?”

Voor meer informatie: klik hier

« terug

Reacties: 3

Dick Ringelberg
25-01-2018

Wat ook bewegen bevordert, is het construeren van gebouwen, waarbij de verticale inrichting zodanig  is dat mensen worden uitgenodigd vooral de trappen te gebruiken in plaats van de afgelegen liften. Ook voor openbare ruimten als gemeentehuizen, metro's en treinen zouden meer mensen eerder moeten kiezen voor de sneller bereikbare vaste trap en niet de afgelegen roltrappen of liften gebruiken. Stel de vaste trap primair in de strijd tegen bewegingsarmoede!

Jacques Nuijens
26-01-2018

Het onderzoek bevestigt dat we bij Gelderland Sport! een goede keuze hebben gemaakt om te werken aan een meer sportvriendelijke omgeving in onze provincie. Wie meer wil weten: https://www.gelderland.nl/sport
Met dank aan Kenniscentrum Sport en Bureau KM / Prettige plekken.

Wilfried Deelen
11-06-2018

Onderzoek sluit goed aan bij het onderwijs dat we op de HAN bij de opleidingen Sport- en Bewegingseducatie en Sportkunde aanbieden. Daar verzorgen we al enkele jaren een module 'Bewegen in de openbare ruimte en de natuur'. In het kader van deze module onderzoeken en ontwerpen studenten beweegvriendelijke omgevingen.

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst