door: Marc Hoeben | 13 oktober 2016
We hebben het in Nederland heel aardig voor elkaar, als het gaat om de ruimte en bereikbaarheid van sportaccommodaties. Dat blijkt uit het brancherapport hierover van het Mulier Instituut, dat eind september bij het congres van de Vereniging Sport en Gemeenten werd gepresenteerd. Maar dat wil niet zeggen dat we voortaan achterover kunnen leunen.
Het brancherapport ‘Sportaccommodaties in Nederland’ was het vijfde in zijn soort van het Mulier Instituut. Eerder verschenen al ‘Zwemmen in Nederland’, ‘Tennis in Nederland’, ‘Sportevenementen in Nederland’ en ‘Atletiek in Nederland.’ “Het is elke keer een hele opgave,” zegt Hugo van der Poel. “De aanleiding voor deze rapporten loopt wat uiteen, maar het heeft ook zeker te maken met de beschikbare data. Met tennisbond KNLTB bestond bijvoorbeeld al een samenwerking en waren veel gegevens beschikbaar. Het rapport over atletiek haakte mooi in bij de EK atletiek van afgelopen zomer. Voor deze rapporten moet natuurlijk wel belangstelling zijn en een belangrijk punt is ook de financiering. Voor minder dan een halve ton lukt het niet om iets goeds neer te zetten.”
Lang traject
Van der Poel voerde met collega’s Karin Wezenberg-Hoenderkamp en Remco Hoekman de redactie over het vijfde brancherapport. Het is de uitkomst van een lang traject, legt hij uit. “In 2008 begon de Sportservice Zuid-Holland met de Sportatlas. Als mensen bijvoorbeeld een rugbyclub of honkbalclub bij hen in de buurt zochten, konden ze die bij sport bij hen in de buurt dan aanklikken op de kaart. Voor die atlas was een databestand nodig, maar dan kwam je al snel op landelijke informatie en het bleek kostbaar om het actueel te houden. Dat is in beheer gegeven bij het Mulier Instituut, wij hebben van het Ministerie van VWS een subsidie gekregen om het door te ontwikkelen. In 2013 kwam het zo tot een eerste rapport onder de noemer ‘Sportaccommodaties in beeld.’”
Het rapport geldt als een valorisatie voor het NWO-programma ‘Sportvoorzieningen en Sportdeelname
Daarbij bleef het niet. Door de toevoeging van steeds nieuwere data, legt Van der Poel uit, werd het nu tijd voor een nieuw rapport. “Hier komen een paar dingen bij elkaar. Het is enerzijds een update van de lijst met sportaccommodaties. Anderzijds kan het voor de Vereniging Sport en Gemeenten gezien worden als een monitor van het lokale sportaccommodatiebeleid, omdat we de verantwoordelijke ambtenaren hiernaar hebben bevraagd en we verslag hebben gedaan van wat er beleidsmatig aan de hand is. Als derde geldt het rapport als een valorisatie voor het NWO-programma ‘Sportvoorzieningen en Sportdeelname.’ Eén van de voorwaarden van het programma was te onderzoeken hoe het zit met de samenwerking tussen gemeenten, bonden en koepelorganisaties en die kennis toegankelijk te maken voor de sector. Want anders heb je een wetenschappelijke publicatie en lezen de ambtenaren het vervolgens niet.”
Wachtlijsten
Uit ‘Sportaccommodaties in Nederland’ valt een belangrijke conclusie te halen. “Wij hebben het in Nederland goed op orde. Best opmerkelijk, want hierover is eigenlijk niks in de wet vastgelegd en het wordt overgelaten aan de gemeentelijke autonomie. Maar de gemiddelde Nederlander kan dichtbij, op minder dan achthonderd meter, een accommodatie vinden en die zijn ook nog eens sociaal goed verspreid, tussen wijken met een uiteenlopende sociale status. Dat zie je ook wel terug in de enquêtes over eventuele belemmeringen om aan sport te doen. Dan wordt de ruimte of de afstand zelden als argument genoemd. We hebben in sommige gebieden en sporten eerder te maken met een omgekeerd fenomeen, namelijk dat van wachtlijsten.”
“De gemeenten ondersteunen traditioneel een breed pakket. Maar de dynamiek, innovatie, vernieuwing is de laatste jaren meer iets voor ondernemers"
Ten opzichte van het buitenland, weet Van der Poel, staat Nederland er goed op. “Absoluut, uit Europese onderzoeken blijkt dat we qua bereikbaarheid in de top-drie zitten. Misschien is dat ook wel logisch. We zijn dichtbevolkt en we zijn een rijk land.”
Het rapport constateert dat vernieuwing van het aanbod de laatste twee decennia vooral op commerciële basis geschiedt. “De gemeenten ondersteunen traditioneel een breed pakket. Maar de dynamiek, innovatie, vernieuwing is de laatste jaren meer iets voor ondernemers. Denk aan de klimhallen, de fitnessscholen, de centra voor skydiven, duiken, noem maar op. Er is geen wet of regelgeving die bepaalt dat de overheid hiervoor moet zorgen en zo is sport toch altijd al iets geweest van particulier initiatief. Maar hiernaast zie je ook wel een verschuiving naar meer gebruik van openbare ruimte zoals parken, waarvoor de gemeenten juist weer wel verantwoordelijk zijn.”
Door de crisis en toenemende bezuinigingen zou het beeld kunnen ontstaan dat sport en dus ook sportaccommodaties onder druk komen te staan in het gemeentelijk beleid. “Natuurlijk, er wordt wel kritisch gekeken naar de uitgaven. Maar tot nu toe valt het bij de sport mee. Daar wordt veel minder bezuinigd dan op zaken als cultuur of recreatie. Het is trouwens ook niet altijd verkeerd als er kritisch wordt gekeken. Soms loopt de bezettingsgraad van een accommodatie terug en is het logisch dat een voorziening moet sluiten. Of soms kijkt de gemeente tegenwoordig naar de mogelijkheden tot zelfbeheer. Maar dat gaat niet zo hard als het lijkt en de meeste gemeenten zijn daarin voorzichtig en zijn zich bewust dat ze daarover goede afspraken moeten maken.”
Drastische terugloop gymzalen
Minder rooskleurig is het met de beweegaccommodaties voor de basisscholen, zo stelt het rapport. “We hebben nu rond de 4.100 gymzalen gemeten, tegen zo’n zesduizend in het jaar 2000. Dat kun je een drastische terugloop noemen en de afstand van een school naar de zaal is vaak ook meer dan een kilometer, terwijl het volgens de meeste gemeentelijke verordeningen minder moet zijn. Maar het is ook wel zo dat het aantal basisscholen met een kwart is teruggelopen. En de tweede ontwikkeling is dat de basisscholen groter worden en eerder gebruik maken van een gemeenschappelijke sporthal.”
"Per regio nemen de verschillen toe. Dat heeft alles te maken met de trek van jonge mensen naar stedelijke gebieden"
In de toekomst, zegt het rapport ook, zal de vergrijzing een factor worden bij het dalen van de bezettingsgraad van sportaccommodaties. “En per regio nemen de verschillen toe. In gebieden als Delfzijl en Zuid-Limburg zien we al een daling van tien tot vijftien procent, terwijl het aan de andere kant bijvoorbeeld in Delft en Amsterdam groeit met tien tot vijftien procent. Dat heeft alles te maken met de trek van jonge mensen naar stedelijke gebieden.”
Discussie over de kunstgrasvelden
In de groeigebieden neemt de druk dus op accommodaties toe en zullen bonden andere speeldagen en avonden voor hun competities moeten overwegen. Anderzijds komt dat verder onder druk te staan door een heroriëntering voor de speelvlakken vanuit bijvoorbeeld oogpunten als milieu en gezondheid. Van der Poel wijst op de recente discussie over de kunstgrasvelden in het voetbal en de twijfels over het rubbergranulaat en gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen tegen algengroei. “Ik noem het maar een groeiende aversie tegen ‘kunstoffisering.’ In tennis zie je dat de bond nu alweer een draai heeft gemaakt, terug naar gravel.”
Voor meer informatie: klik hier