door: Leo Aquina | 16 juni 2016
“We presenteren onze informatie steeds praktischer en handzamer”, zegt Agnes Elling van het Mulier Instituut. De onderzoekster stelde een factsheet samen onder de titel ‘Werkzame elementen sportstimulering jongeren’ voor de Utrechtse Stichting Harten voor Sport. Elling: “De gemeentelijke sportserviceorganisatie wilde weten wat daar nou echt over bekend is. In het verleden produceerden we vaak dikke rapporten, maar tegenwoordig willen organisaties handzamer feedback. Zij moeten er direct mee uit te voeten kunnen bij het maken van beleid.” Toch was het lastig om handzaam in kaart te brengen waarom jongeren wel of niet sporten. “Er zijn groepen die een achterstand hebben als het gaat om sportdeelname en de belangrijkste conclusie is dat er geen snelle, makkelijke oplossing voor is”, zegt Elling.
Het Mulier Instituut maakte bij het opstellen van het factsheet gebruik van een landelijke gezondheidsmonitor onder jongeren (HBSC, onderdeel van een grotere internationale studie) en de Utrechtse volksgezondheidsmonitor.
Aanvullend onderzoek
Daarnaast deden Elling en collega Iris Selten aanvullend literatuuronderzoek. Haar onderzoek richtte zich specifiek op jeugd in de middelbare schoolleeftijd. Hoewel zij gebruik maakte van bestaande cijfers lagen de conclusies niet voor het oprapen. Elling:
“Je moet goed weten welke vragen je bij de data wil stellen. De data waren op zich niet nieuw, maar waren nog niet op een zelfde wijze geanalyseerd en gepresenteerd. Wij richten ons specifiek op sportdeelname en de factoren die daarop van invloed zijn en keken specifieker naar de onderlinge samenhang tussen diverse beïnvloedende factoren. Wat doet klasse? Wat doet etniciteit en hoe hangen die samen als het gaat om sportdeelname? We weten dat meisjes van migrantenafkomst minder sporten, maar wat zit daar nou achter?”
"Je ziet dat jongeren in kansarme groepen vaak te maken hebben met meerdere belemmerende factoren"
Meerdere factoren
Hoewel de cijfers over meisjes met een migrantenafkomst een duidelijk beeld geven, kan Elling niet zonder meer zeggen dat etniciteit of geslacht de belangrijkste determinanten zijn als het gaat om sportbeoefening onder jongeren. “Het hangt allemaal samen. Hebben de ouders een sportieve achtergrond? Wat is de economische situatie? In welke wijk woon je? Ben je een jongen of een meisje? Je ziet dat jongeren in kansarme groepen vaak te maken hebben met meerdere belemmerende factoren.”
Uit het factsheet blijkt dat 80 procent van de Nederlandse twaalfjarigen lid is van een sportvereniging en maar liefst 96 procent van de twaalfjarigen doet wekelijks aan sport. In hoeverre zit daar eigenlijk nog rek in? Elling: “De sportparticipatie onder Nederlandse jongeren is al heel hoog en ik vind ook niet dat per se alle Nederlandse jongeren moeten sporten. Als kinderen echt niet willen, willen ze niet. Groeien om te groeien is nergens voor nodig. Maar er zijn nog altijd kansarme groepen. Je moet er wel op inzetten dat iedereen die wil sporten ook daadwerkelijk kan sporten. Deze factsheet laat wel zien dat er een groep is die echt minder kansen en mogelijkheden heeft en meer drempels ervaart.”
“Met snelle interventies bereik je niet veel. Je moet op lange termijn investeren in die groep jongeren en samen met hen kijken wat voor hen interessant is.”
Flexibiliteit en plezier
Het vergroten van de kansen om te sporten voor die kansarme groep is niet eenvoudig. “Met snelle interventies bereik je niet veel”, zegt Elling. “Je moet op lange termijn investeren in die groep jongeren en samen met hen kijken wat voor hen interessant is.” In het factsheet formuleert het Mulier Instituut een aantal aanbevelingen zoals: ‘Zorg voor flexibiliteit, plezierbeleving en positieve leerervaringen.’ Hoe doe je dat?
“Je moet ervoor zorgen dat jongeren intrinsiek gemotiveerd raken. Daarvoor moeten kinderen kennis kunnen maken met sport en leren welke sport goed bij hen past. Flexibiliteit is belangrijk. We hebben het over een groep kinderen die na het VMBO vaak naar praktijkgericht MBO-onderwijs gaan en in beroepen komen die geen reguliere werktijden hebben. Daar moet je in het sportaanbod voor die groep op in kunnen spelen”, zegt Elling.
Pedagogiek onderbelicht
Een andere aanbeveling is: ‘Creëer een veilige omgeving: anders-zijn erkennen, maar niet benadrukken.’ Opnieuw luidt de vraag: hoe doe je dat? Elling: ”Je moet zorgen voor een omgeving waarin jongeren die minder sportervaring hebben en/of iets minder sportvaardig zijn ook tot hun recht komen. Je moet er dus geen trainer voorzetten die per se de beste sporters wil hebben. Kinderen met minder competentie of tot sociaal maatschappelijke minderheidsgroepen behoren moeten ook een plek hebben. Kinderen zijn onderling vaak heel hard. Daar moet een trainer in sturen.”
In die trainers moet volgens Elling geïnvesteerd worden: “Er zijn enorm veel sportopleidingen in Nederland, maar juist dat pedagogische aspect is in die opleidingen vaak onderbelicht. Trainers moeten ook weten hoe zij met bepaalde groepen kinderen om moeten gaan. Migrantenmeisje vergen een andere aanpak dan Nederlandse VWO-leerlingen met hoogopgeleide, sportgerichte ouders.”
Kiezen
De Utrechtse Stichting Harten voor Sport is blij met het factsheet en wil de daarin genoemde punten verwerken in het beleid en de visie voor de komende jaren. Welke aanbeveling mag in die visie in ieder geval niet ontbreken? Elling: “Zorg voor een pedagogisch veilig klimaat en durf te kiezen voor bepaalde groepen. Richt je niet op alle jeugd, maar op die groepen die het nodig hebben.”
Voor meer informatie: klik hier