Ik vind het betoog van Arjen de Ruyter een prikkelende bijdrage aan een discussie die - ook al waren de afgelopen Spelen nog steeds zeer succesvol - best gevoerd mag worden. Dat is eigen aan topsport: altijd weer streven naar nog beter.
Het betoog bevat echter wel enkele onbewezen stellingen, zoals:
1) ‘Slap beleid kost olympische schaatsmedailles’. Je zou ook kunnen stellen: genuanceerd beleid accepteert dat niet alle vooraf ingeschatte kansen op een olympische medaille ook daadwerkelijk verzilverd zullen worden.
2) 'Je kunt alleen winnen als alles optimaal gaat in de voorbereiding'. Leg deze stelling eens voor aan Bibian Mentel ... Ik geef toe, haar casus is wellicht niet representatief voor 'de topsport' in algemene zin, maar er zijn veel meer casussen te vinden van sporters die ondanks allerlei hobbels in de voorbereiding toch uitmuntend presteerden op een belangrijk toernooi. Het omgekeerde is ook waar: een 'vlekkeloze' voorbereiding is geen garantie voor een goede prestatie. Een prestatie laat zich niet volledig voorspellen, wat optimaal was, weet je pas achteraf. En daarmee is het wijsheid waar je in gevallen als deze niets aan hebt.
3) 'De piek (het OKT) op zich zorgt al voor kwetsbaarheid omdat de kans op blessures toeneemt ...' . Ik ken geen onderzoek waaruit dit laatste blijkt (maar laat me graag informeren als het bewijs er wel is). Je kunt ook beweren dat een sporter die piekt / in vorm is juist een kleinere kans heeft om geblesseerd te raken, omdat zijn fitheid optimaal en zijn vermoeidheid minimaal is ... (het aspect ‘kans op ziekte’ laat ik hier doelbewust buiten beschouwing om de discussie overzichtelijk te houden).
Het idee om de deelnemers aan een toernooi als de Olympische Spelen zo laat mogelijk te selecteren, lijkt me op zichzelf zeer valide. In teamsporten is men niet anders gewend. Uit de selectie (die doorgaans ongeveer twee keer zo breed is als het aantal spelers op het veld) selecteert men kort voor de wedstrijd het beste team. Daarbij wordt (uiteraard) rekening gehouden met wie in vorm is en met eventuele blessures. Stel dat het olympische schaatstoernooi morgen begint, dan zou ik in theorie (!) het liefste pas vandaag het OKT houden. Want wie vandaag bij de besten hoort, zal morgen ook nog in vorm zijn. In de praktijk stuit zo'n procedure echter op onvermijdelijke logistieke bezwaren. Vandaar de noodzaak van een vroegtijdig kwalificatietoernooi.
Als zich nu tussen het selectiemoment en het toernooi een calamiteit voordoet, is een sportarts dan de aangewezen persoon om de knoop over handhaven of vervangen door te hakken? In een deel van de gevallen zal medische informatie zeer zwaar wegen, dat zijn de inkoppertjes (botbreuk, infectieziekte met koorts, etc.). Maar in complexere gevallen, waarin het onduidelijk is wat de invloed van de calamiteit op het prestatievermogen is? Dan kan een sportarts relevante informatie aandragen, maar dat geldt m.i. ook voor diverse andere deskundigen, zoals paramedici, trainer/coaches en sportwetenschappers. Alle beschikbare informatie dient gewogen te worden om de best mogelijke beslissing te nemen. Iemand die boven de (commerciële) partijen staat, zoals een technisch directeur of een chef de mission, is daarvoor de aangewezen persoon, niet de sportarts. Hij kan zich eventueel laten ondersteunen door een commissie en/of een beslisprotocol en zal moeten wegen hoe groot de kans is dat het aanwijzen van een vervanger een beter resultaat gaat opleveren dan het handhaven van de geselecteerde. In onduidelijke gevallen verdient de oorspronkelijk geselecteerde sporter het voordeel van de twijfel. Dat recht verdien je nu eenmaal door op het OKT aan de norm te voldoen.
Ik vermoed dat de huidige procedures al min of meer langs de door mij beschreven lijnen verlopen. Wellicht is verbetering mogelijk, het loont de moeite daar goed naar te kijken. Het beslismodel dat Arjen de Ruyter voorstelt, met een exclusieve rol voor de sportarts, is wat mij betreft echter veel te kort door de bocht.
Hanno van der Loo
hoofdredacteur vakblad SPORTgericht