‘De mythe van de rode bloedcel’
A.s. vrijdag 5 oktober verdedigt Bram Brouwer bij de Open Universiteit in Heerlen zijn proefschrift ‘
De mythe van de rode bloedcel’. Na de promotie is het proefschrift verkrijgbaar in de boekhandel of is
hier te bestellen bij 2010 Uitgevers.
Hieronder volgt een korte samenvatting van het proefschrift, met daaronder reacties van
Mart Smeets (sportjournalist, schrijver van talloze boeken waaronder De Lance Factor),
prof. dr Harm Kuipers (oud-wereldkampioen schaatsen, een van de twee promotoren van Bram Brouwer en emeritus-hoogleraar aan de Maastricht University) én
Herman Ram (directeur Dopingautoriteit).
door: Bram Brouwer
In topsport zijn prestatieverschillen van 1 à 2% al enorm. Epo- en bloeddoping zouden duurprestaties echter met 8 tot meer dan 20% verbeteren. Dat is gigantisch. Tien kilometer-schaatskampioen Jorrit Bergsma zou zichzelf onmiddellijk met één à twee rondjes verslaan. Volgens een commissie - onder leiding van oud-minister van justitie Winnie Sorgdrager - was er een wielrennen van twee snelheden ontstaan, met en zonder doping. Renners hadden slechts de keuze tussen 'meedoen of stoppen'.
In de praktijk echter presteerden duuratleten na een schorsing voor epo- en bloeddoping vaak evengoed als daarvoor. Zo won wielrenner Alejandro Valverde voor en na zijn schorsing dezelfde wedstrijden en reed schaatsster Claudia Pechstein na haar schorsing even snel als daarvoor. Dat kan niet allebei waar zijn, met deze doping >8% beter presteren en na een dopingschorsing evengoed zijn. We nemen aan dat atleten na de schorsing in ieder geval geen doping meer gebruikten. Ook vonden we bronnen die prestatiebevordering door epo- en bloeddoping nuanceerden.
"Wilskracht zou volgens Hoberman dé motor zijn achter de ontwikkeling van sportprestaties. De vermeende effecten van ‘klassieke’ doping zijn dan mythes"
In zijn boek Mortal Engines vatte Hoberman in 1992 studies samen naar ‘klassieke’ doping als amfetamines, steroïden en groeihormonen. Hij liet zien dat van deze doping nooit is aangetoond dat ze duurprestaties evident verbeteren. Wilskracht zou volgens de auteur dé motor zijn achter de ontwikkeling van sportprestaties. De vermeende effecten van ‘klassieke’ doping zijn dan mythes. Wij vroegen ons af of voor epo- en bloeddoping mogelijk hetzelfde geldt. Dat leidde tot onze onderzoeksvraag: is de vermeende werking van epo- en bloeddoping gebaseerd op reële of irreële argumenten?
Epo- en bloeddoping verhogen het percentage rode bloedcellen in het bloed: het hematocriet. Iedere rode bloedcel kan een vaste hoeveelheid zuurstof binden. Bloed met een hoger hematocriet, dus met relatief meer rode bloedcellen, kan dan per liter meer zuurstof binden. Vervolgens wordt aangenomen dat dat bloed ook steeds meer zuurstof door het lichaam kan transporteren (de zuurstoftransportcapaciteit), waardoor de maximaal zuurstofopname of VO2max van atleten automatisch meer toeneemt en daarmee hun duurvermogen. Wielrenners kunnen dan bijvoorbeeld langduriger harder fietsen. Dit is hét veronderstelde model voor prestatieverhoging door epo- en bloeddoping (Figuur 1-A).
Figuur 1 | A: Het vermeende lineaire verband tussen hematocriet (Ht, x-as) en zuurstoftransportcapa- citeit (y-as). B: Het werkelijke curvilineaire verband tussen hematocriet en zuurstoftransport- capaciteit. De groene punt is het optimale hematocriet, de hematocrietwaarde waarbij de zuurstoftransportcapaciteit maximaal is. De rode en groene lijn representeren het natuurlijke hematocriet in twee condities. (zie tekst)
"Het model impliceert dat duuratleten hun beste prestaties leveren als ze dood zijn, namelijk bij 100% hematocriet"
Het model impliceert echter dat duuratleten hun beste prestaties leveren als ze dood zijn, namelijk bij 100% hematocriet. Bij een toenemend hematocriet echter stijgt de bloeddikte mee, waardoor het bloed steeds moeilijker kan circuleren. Bij 100% hematocriet kan bloed de maximale hoeveelheid zuurstof binden, maar dat bloed bevat alleen nog rode bloedcellen en is zo dik dat het niet meer circuleert. De atleet is dan overleden. Er is dus een punt waarop de nadelen van de afnemende bloedcirculatie de voordelen van de toenemende zuurstofbinding overstijgen. Dat punt is het optimale hematocriet (Figuur 1-B, groene punt). Het verband tussen hematocriet en zuurstoftransportcapaciteit is dan niet lineair, zoals in Figuur 1-A, maar curvilineair, een omgekeerde U-Curve zoals in figuur 1-B (blauwe curve).
Het natuurlijk hematocriet bij gezonde mannen is gemiddeld ~45%. Als deze waarde samenvalt met het optimale hematocriet, dan kan de zuurstoftransportcapaciteit maximaal benut worden (figuur 1-B, groene lijn). Is het werkelijke hematocriet lager dan het optimale dan leidt hematocrietstijging tot een hogere zuurstoftransportcapaciteit (Figuur 1-A, rode lijn)). Dit geldt in ieder geval bij patiënten met bloedarmoede. Voor hen is epo bedoeld. Het is een medicijn dat bij bloedarmoede het tekort aan rode bloedcellen vermindert. Als het natuurlijke hematocriet gelijk (Figuur 1-A, groene lijn) of hoger is dan het optimum, dan leidt hematocrietstijging onvermijdelijk tot een lagere zuurstoftransportcapa- citeit. De vraag is dan: hoe verhouden bij gezonde atleten het werkelijke en het optimale hematocriet zich tot elkaar.
Het antwoord vinden we in de hemorheologie. Figuur 2 toont zowel in paneel A als B hoe het werkelijke en het optimale hematocriet zich in de praktijk onderling verhouden, bij mensen in rust of bij geringe inspanning. Het optimale hematocriet (de top van de rode curves) ligt dan lager het natuurlijke (groene lijn). Het hart en vaatstelsel functioneert dan ineffectief en kan relatief weinig zuurstof transporteren. Maar we verbruiken dan ook maar weinig zuurstof. Een hoger dan het natuurlijke hematocriet verslechtert die situatie slechts. Merk op, dat het optimale hematocriet een eigenschap is van het hart en vaatstelsel, terwijl het natuurlijke hematocriet een eigenschap is van het bloed.
Figuur 2 | Twee voorbeelden van het optimale hematocriet vergeleken met het gemiddelde natuurlijke hematocriet bij mannen (~45%), bij mensen in rust of lichte inspanning gemeten in de praktijk.
Maar wij willen weten hoe beide variabelen zich verhouden bij maximale duurinspanning. Figuur 3 toont linksonder het optimale hematocriet bij gezonde mensen in rust. Bij inspanning ontstaan er tijdens de warming up fysiologische aanpassingen in de bloedsomloop, waardoor het optimale hematocriet stijgt tot ze ideaal gezien samenvalt met het natuurlijke. In werkelijkheid echter blijft het optimum vaak iets lager dan het natuurlijke hematocriet, zodat de zuursporttransportcapaciteit nog steeds niet optimaal benut kan worden. Maar daar heeft de evolutie iets op gevonden. Het natuurlijk hematocriet neemt dan af door trainingsgeïnduceerde bloedverdunning (plasma-toename, blauwe vlak) tot het wel samenvalt met het optimale hematocriet. De zuurstoftansportcapaciteit kan dan maximaal benut worden. Atleten hebben dan de meeste zuurstof beschikbaar als ze die het meest nodig hebben, bij maximale duurinspanningen.
Figuur 3 | Het optimale hematocriet bij mensen in rust en bij maximale aerobe inspanning. De streeplijn laat zien hoe het optimale hematocriet tijdens de warming-up toeneemt en het natuurlijke hematocriet (verticale zwarte lijn) benadert. Als bij aanhoudende maximale aerobe inspanning het optimale en het natuurlijke hematocriet niet helemaal samenvallen, zorgt automatische bloedverdunning voor de fine-tuning van dit proces (grijs gearceerde gebied). Het natuurlijk hematocriet daalt dan met maximaal circa 3 procentpunten.
We zagen al dat als het optimale en het (verlaagde) natuurlijke hematocriet samenvallen (zoals bij gezonde atleten bij maximale duurinspanning) een hoger dan het natuurlijke hematocriet, bijvoorbeeld door epo- of bloeddoping, onvermijdelijk tot een lagere zuurstoftransportcapaciteit leidt. Dat is strijdig met de aannames over de onbeperkte prestatieverhogende werking van epo- en bloeddoping door een toenemend hematocriet.
"De maximale zuurstofopname is niet aanbod-, maar vraaggestuurd"
Vervolgens wordt aangenomen dat een hogere zuurstoftransportcapaciteit automatisch tot een hogere maximale zuurstofopname of VO2max leidt. Dat is een misverstand. Niet het zuurstofaanbod, de zuurstoftansportcapaciteit, bepaalt hoeveel energie de spieren leveren, maar de capaciteit van de spieren om energie te produceren (de mitochondriale capaciteit) bepaalt hoeveel zuurstof uit dat aanbod wordt opgenomen. Met andere woorden de maximale zuurstofopname is niet aanbod-, maar vraaggestuurd (zie ook onze kritiek op de VO2max hierna).
Ook de veronderstelling dat een hogere VO2max automatisch tot evenredig meer duurvermogen in watts leidt, is onjuist. Deze relatie wordt beïnvloed door de metabole (betreft de stofwisseling) en de bewegingseffectiviteit van de atleet. Die invloed kan evident zijn en lijkt soms zelfs sterker te zijn dan de invloed van de VO2max zelf. Beide factoren zijn deels onveranderbaar en deels trainbaar/afstelbaar. Zo verbetert de metabole effectiviteit o.a. door duurtraining, terwijl de bewegingseffectiviteit bij wielrennen o.a. wordt geoptimaliseerd door de juiste maat race fiets.
Een volgend misverstand is dat meer vermogen (in watts) tot een evenredig hogere fietssnelheid leidt. Dat verband wordt in werkelijkheid het best beschreven met een derdemachtsfunctie (Figuur 4). Een snelheidsverhoging van 5 km/uur kost bij een snelheid van 15 km/uur 25 watt extra vermogen en bij een snelheid van 30 km/uur is dat 70 watt extra. Dezelfde snelheidsverhoging bij 55 km/uur, de snelheid waarop beroepswielrenners vaak presteren, kost maar liefst 205 extra watts, ofwel 14 keer zoveel als bij 15 km/uur. Bij wielrennen kost weinig snelheidswinst dan heel veel extra watts, terwijl renners in de slipstream een direct windvoordeel hebben van minstens 26% (Figuur 4).
Figuur 4 | De derdemachtsrelatie tussen fietssnelheid en het daarvoor benodigde vermogen (rode curve), bij windstilte, op de vlakke weg en onze standaard renner (70 kg). De beide andere curves geven deze relatie aan voor renners in de slipstream in een kleine groep (blauwe lijn) en in een grote groep c.q. het peloton (groene streep lijn).
Voorgaande bevindingen maken het onaannemelijk dat epo- en bloeddoping duurprestaties in echte wedstrijden significant verbeteren, althans niet volgens het model waarin deze doping een toename van de zuurstoftransportcapaciteit claimt. Die capaciteit neemt juist af. Dat bewijst echter niet dat epo- en bloeddoping duurprestaties niet kunnen verbeteren, zij het op een andere, nog onbekende, manier dan wordt aangenomen. Daarom bestudeerden we in vier vervolgstudies de argumenten die claimen dat ze een evidente progressie door epo- en bloeddoping aantonen.
Studie 1 onderzocht de validiteit van de maximale zuurstofopname (VO2max), de centrale variabele in het model voor prestatietoename door epo- en bloeddoping en in (pseudo)experimentele studies naar epo-effecten (epo-studies, studie 2). De VO2max bleek een onbetrouwbare voorspeller te zijn voor duurprestaties en is ongeschikt voor wetenschappelijk studies en mag niet gebruikt worden om atleten onderling te vergelijken, zeker als die verschillende sporten beoefenen. We vroegen ons zelfs af of de VO2max wel bestaat of dat het een in de praktijk ontstane toevalsvariabele is.
Studie 2 evalueerde 17 epo-studies. De VO2max, die we in studie 1 diskwalificeerden, was dé centrale variabele in deze studies en dat verzwakt de studieresultaten. De studies werden vooral uitgevoerd onder niet-atleten, waardoor we de conclusies niet mogen gebruiken voor topduuratleten. Ook vereisen betrouwbare studies minstens 250 à 300 deelnemers. De epo-studies hadden gemiddeld ~14 deelnemers. De statistische kracht van de epo-studies is dan zwak. Van de toch al kleine absolute progressies in de VO2max in de epo-studies, moet 81 tot 96% aan andere factoren worden toegewezen dan aan de toediening van epo. Van die factoren weten we niet of ze in echte wedstijden ook een rol spelen. Tot slot waren de epo-studies allemaal laboratoriumstudies, die nauwelijks of geen overeenkomst vertonen met de omstandigheden in echte wedstrijden. Samengevat, het is onaannemelijk dat de resultaten uit de epo-studies iets kunnen zeggen over prestatieverbetering door epo in echte wedstrijden.
"Meerdere analyses lieten zien dat wielerprestaties zich in de jaren negentig niet sterker ontwikkelden dan in de jaren tachtig, in tegendeel"
Studie 3 onderzocht ‘hét bewijs’ voor de werking van epo, namelijk dat wielrenners sinds de introductie van epo in het peloton (~1990) evident harder fietsen. Meerdere analyses lieten zien dat, rekening houdende met de normale socio-historische ontwikkeling in het wielrennen en met belangrijke wedstrijdgerelateerde variabelen, wielerprestaties zich in de jaren negentig niet sterker ontwikkelden dan in de jaren tachtig. Integendeel, die ontwikkeling vlakte na 1990 juist iets af en was het sterkst in de vroege jaren tachtig. Kunstmatige epo werd pas in 1985 ontdekt. De ontwikkeling in wielerprestaties is dan geen ‘bewijs’ voor prestatieverhoging door epo.
Studie 4 evalueerde drie publicaties die wel evidentie vonden voor significant betere duursportprestaties sinds de introductie van epo begin jaren negentig. Onze studie liet zien dat deze publicaties veel methodologische en inhoudelijke problemen bevatten en deels aantoonbaar onjuist waren. We concludeerden dan ook dat we de bevindingen uit deze publicaties niet als ondersteunend bewijs voor prestatiebevordering door epo konden accepteren.
"Er is geen bewijs dat epo- en bloeddopingdoping duurprestaties bevorderen. Dat maakt het onaannemelijk dat deze doping duurprestaties in echte wedstrijden heeft beïnvloed"
Samengevat, zowel de argumenten die de prestatieverhogende werking van epo- en bloeddoping onderbouwen als de argumenten die deze effecten ondersteunen zijn ongeldig. Er is dan geen bewijs dat epo- en bloeddopingdoping duurprestaties bevorderen. Dat maakt het onaannemelijk dat deze doping duurprestaties in echte wedstrijden heeft beïnvloed en zeker niet doorslaggevend. Dat geldt des te meer voor wielrennen waar de relatie tussen fietssnelheid en het daarvoor benodigde vermogen wordt beschreven met een vrijwel derdemachtsfunctie. Het wielrennen van twee snelheden lijkt niet te bestaan, dat dacht men slechts. Of zoals het Theorema van Thomas zegt: ‘Als mensen situaties als werkelijk ervaren, hebben die situaties werkelijke gevolgen.’ Maar die gevolgen ontstaan in dit geval niet uit doping maar uit het denken over doping.
Net als bij ‘klassieke’ doping is prestatieverbetering door epo- en bloeddoping een mythe, zodat we kunnen spreken over de ‘mythe van de rode bloedcel'. Lance Armstrong behaalde zijn zeven tourzeges dan mogelijk wel mét, maar zeker niet dóór doping. Integendeel, het lijkt aannemelijker te stellen dat de Amerikaan zijn successen behaalde ondanks zijn dopinggebruik. Volkskrant columnist Bert Wagendorp vatte dit samen met:
'We kunnen het bijzondere amper meer accepteren en zoeken de verklaring onmiddellijk in fraude. Winnen is verdacht, verliezen is het enige bewijs van eerlijkheid. Dat is tragisch en het sloopt alle schoonheid uit de sport', en vul ik aan, ‘de sport zelf’.
"Van reductionisme leren we niets. Toch is dat waarop we steeds opnieuw onze aannames over doping blijven baseren"
Ik sluit af met mijn visie op menselijk presteren. Dat ontstaat in een systeem met een bijna ontelbaar aantal subsystemen die continu - zowel binnen als tussen die (sub)systemen - naar optimalisatie streven. We zagen dat bij de balans waar het optimale en natuurlijke hematocriet naar streven. Na jarenlange duurtraining is die optimalisatie bij topduuratleten vergaand geperfectioneerd. Beter dan optimaal is onmogelijk. Het kunstmatig veranderen van één variabele binnen één subsysteem (zoals kunstmatige hematocrietverhoging) verstoort de systeembalans en leidt slechts tot lagere systeemprestaties. Het probleem is echter dat dat systeem zo complex is, dat we het slechts op deelniveau kunnen bestuderen (reductie). We mogen echter niet de fout maken onze reductionistische bevindingen tot systeemprestatie te verheffen (reductionisme). Of zoals Linschoten het ooit formuleerde: 'Van reductie kunnen we veel leren, van reductionisme leren we echter niets.' Toch is dat laatste waarop we steeds opnieuw onze aannames over doping blijven baseren.
Bram Brouwer is ruim 35 jaar schaatstrainer en was een van de eerste gediplomeerde wielrentrainers in Nederlanden. Hij heeft 15 jaar professioneel duursporters begeleid en is daarna psychologie gaan studeren aan de Open Universiteit. Hier studeerde hij in 2009 cum laude af als arbeids en organisatiepsycholoog op het onderwerp ‘Doping als drogreden’ en behaalde de basisaantekening sportpsychologie. Op 9 oktober 2015 promoveert hij met het proefschrift ‘De mythe van de rode bloedcel’. Daarnaast werkt hij in zijn eigen praktijk, als adviseur/coach voor mensen en organisaties die willen presteren en verzorgt lezingen over deze onderwerpen. Voor meer informatie: info@brambrouwer.nl of www.brambrouwer.nl.
Reactie van Mart Smeets
Marts Smeets is sportjournalist en auteur van vele tientallen boeken waaronder 'De Lance Factor' (2011). Dat boek trok hij een jaar later terug uit de nominatielijst van de NS Publieksprijs, nadat het dopinggebruik van Lance Armstrong aan het licht was gekomen. Vervolgens schreef Smeets het boek 'Gepakt' (2013), over het wielrennen en over zichzelf als sportjournalist na de ontmaskering van Armstrong.
Een van de conclusies in het proefschrift van Bram Brouwer luidt dat Lance Armstrong zijn zeven tourzeges op eigen kracht behaald heeft. Verbaast jou deze uitkomst van dit onderzoek? Of wist je eigenlijk wel dat Armstrong simpelweg de beste wielrenner was in de periode dat hij zeven maal achter elkaar de Tour won?
"Ik kan me goed vinden in de regel dat een 100% dopingvrije sport een utopie is. Dat er over het gebruik van epo veel meer te zeggen is dan een heksenjacht op te zetten en zeldzaam dure tests uit te voeren, weet ik al sinds Harm Kuipers me eens een opfrissende cursus logisch nadenken heeft gegeven."
"Of LA op eigen kracht gewonnen heeft? Neen, daar kwam veel meer voor kijken. Op eigen kracht betekent namelijk ook zonder hulp van ploeggenoten, om maar iets te zeggen. Dat heet geestelijke doping: mijn jongens maken mij sterker door 147 kilometer op kop te gaan rijden. Moet je eens voorstellen hoe zoiets in je hersens werkt en welke stoffen dat vrijmaakt."
"Dat niemand ooit de organisatie van LA en Johan Bruyneel gekopieerd heeft, bewijst volgens mij de kortzichtigheid bij velen in deze sport. Middeleeuws bijna"
"Ik durf wel de stelling aan dat LA, gesteund door Johan Bruyneel en diens uitgebreide leger aan mensen, de beste organisatie achter zich had staan om te doen wat hij deed. Op welk vlak dan ook. Dat niemand dat ooit gekopieerd heeft, bewijst volgens mij de kortzichtigheid bij velen in deze sport. Middeleeuws bijna."
"Op een bepaalde manier ben ik blij dat ik geen deel meer uitmaak van die wereld.
Nog één boek - werktitel: 'Afscheid van het circus' - denk ik en wat gemijmer over vroeger in wat publicaties en dan kan de kist dicht. Of ik genoten heb? Vaak, maar ik zag 'wielrennen' eerder als werk dan als sport."
Reactie van Harm Kuipers
Harm Kuipers is oud-wereldkampioen schaatsen, een van de twee promotoren van Bram Brouwer en emeritus-hoogleraar aan de Maastricht University.
Wat vind je van de uitkomst van het promotie-onderzoek van Bram Brouwer?
"Bram Brouwer’s benadering is vooral een statistische en zijn conclusies slaan op het wielrennen en in mindere mate op mogelijke andere sporten. In 'dubbel blind'-studies onder gecontroleerde situaties is enige toename van maximale zuurstofopname en vermogen gevonden. Echter - zoals Bram terecht schrijft - is het gemeten effect van beperkte omvang en veel kleiner dan de algemeen veronderstelde gigantische toenames van prestaties. Echter in te topsport kunnen kleine verschillen toch wel net het verschil maken tussen winnen en verliezen."
"Bij wielrennen zal de rol van epo en verwante stoffen veel minder zijn dan hij een sport als schaatsen"
"Bij wielrennen waarbij het niet alleen gaat om VO2max of maximaal vermogen, zal de rol van epo en verwante stoffen veel minder zijn dan hij een sport als schaatsen, waar het vooral over korte prestaties gaat en het maximaal vermogen van primaire doorslaggevende betekenis is."
Wat zijn de implicaties van de conclusies in het proefschrift, in jouw ogen? Denkend bijvoorbeeld aan de veroordeling van sporters die EPO of bloeddoping gebruikt hebben, zoals bijvoorbeeld schaatster Claudia Pechstein?
"Wat schorsingen van sporters betreft: dat is een internationale regelgeving door WADA. En de WADA-stakeholders zijn landen, anti-dopingorganisaties, sportbonden, enzovoorts en de huidige regelgeving is gebaseerd op algemene consensus. Uit mijn ervaring als lid van de eerste WADA-lijstcommissie en ook daarna is wel duidelijk geworden dat het proberen iets aan de regelgeving te doen politiek heel lastig is wanneer het internationale draagvlak ontbreekt. Rationaliteit en wetenschap zijn helaas nog vaak ondergeschikt aan soms moeilijk te peilen sentimenten. Wat straffen betreft zult je altijd situaties hebben waarbij sporters zijn geschorst voor middelengebruik die nu niet meer op de lijst staan of andersom. Voorbeeld van een stof die van de lijst af is, is cafeïne. Dat beschouw ik als een persoonlijk succes in de WADA-commissie, omdat ik dat toen heb aangezwengeld en uiteindelijk voldoende mensen kon overtuigen en voldoende draagvlak kon creëren. Maar de argumentatie is daarbij duidelijk anders dan bij epo en afgeleiden."
"De golf van plotseling dode sporters eind vorige eeuw hebben ongetwijfeld voor een deel te maken met uit de hand gelopen gevolgen van epo-gebruik"
"Een belangrijke reden voor het ooit starten van dopingregelgeving is dat er ongelukken gebeurden op het sportveld, zoals Simpson op de Mont Ventoux. Epo en afgeleiden hebben potentieel aanzienlijke risico’s en vrijgeven zou ongetwijfeld opnieuw leiden tot weer meer ongelukken en doden. Ofschoon het bewijs nooit geleverd is - omdat het simpelweg lastig achteraf is aan te tonen - hebben de golf van plotseling dode sporters eind vorige eeuw ongetwijfeld voor een deel te maken met uit de hand gelopen gevolgen van epo-gebruik."
"Op grond van wat ik eerder zei over toch iets hogere VO2max en Wmax waarden en de aanzienlijke gezondheidsrisico’s zal epo en afgeleiden - in mijn ogen terecht - op de dopinglijst blijven staan. Een ander aspect is de sanctie bij overtreding. Een schorsing van twee jaar is tot stand gekomen door groot internationaal draagvlak, terwijl ik persoonlijk meer zie in kortere schorsing plus een forse geldboete met daarnaast vooral goede en eerlijke voorlichting. Internationaal is daarvoor op dit moment onvoldoende draagvlak. Natuurlijk zijn daar sommige sporters de dupe van geworden. Voor mij is Lance Armstrong de zevenvoudige winnaar van de Tour en ik vind het wrang hoe zij gestraft is. Als mens heeft hij overigens voor mij wel volledig gefaald. Wat hij ook deed, zijn bloedwaardes bleven op een vrij laag niveau, waardoor hij wel de risico’s van detectie nam, maar er fysiologische geen voordeel van heeft gehad."
"Vanaf het allereerste begin is een bloedziekte als mogelijkheid voor Pechsteins abnormale waarden overwogen"
"Je zou als ander voorbeeld van bloedmanipulatie de schaatser Pechstein kunnen noemen, die ook door Bram wordt aangehaald. Echter daar ligt het nog weer iets anders en de hele nasleep is grotendeels door haar eigen toedoen gekomen. Op grond van abnormale bloedwaarden - gedurende een paar dagen en met verschillende apparatuur gemeten - werd Pechstein volgens de toen nieuwe WADA-regels een aanklacht ingediend. Echter - in tegenstelling tot wat ze zelf beweert - is vanaf het allereerste begin een bloedziekte als mogelijkheid voor haar abnormale waarden overwogen. Haar werd toen voorgesteld aanvullende metingen te doen, zelfs met de suggestie welke en bij wie. Haar advocaat weigerde dat en dat is een cruciale fout geweest. Nadat haar gewezen was op de consequenties in geval van afwijzing van aanvullend onderzoek en ze bleef weigeren, kon de ISU op grond van de regelgeving niet anders dan haar te schorsen volgens de WADA-regels."
"Wanneer ze wel die aanvullende metingen had laten doen was er ook niets gevonden, maar de wetenschappers hadden toch iets van twijfel en onzekerheid in de verslagen laten doorklinken. En de kans zou dan heel groot zijn geweest dat de ISU-tuchtcommissie de geringe twijfel in het deskundigenrapport haar het voordeel van de twijfel hadden gegeven en ze gewoon had kunnen blijven schaatsen. Ze kreeg voor CAS een tweede kans om die eerste fout te herstellen maar weigerde wederom zich te laten onderzoeken. Nota bene bij de persoon die ook de mogelijkheid van bloedziekte opperde en die ze nu opeens verdraaid citeren om de zogenaamde bloedziekte aan te tonen."
"Achteraf, is er ondanks wat beweerd wordt nooit bewijs geleverd voor een erfelijke bloedziekte waaraan ze zou leiden. Wat ook niet past bij de geclaimde bloedziekte is dat haar bloedwaarden en vooral de pieken daarin nu al een paar jaar ontbreken. En dat spreekt heel sterk tegen haar bewering want een erfelijke bloedziekte verdwijnt niet opeens."
Reactie van Herman Ram
Herman Ram is directeur van de Dopingautoriteit.
Verbaast jou de uitkomst van het promotie-onderzoek van Bram Brouwer?
"Nee, die uitkomst verbaast mij absoluut niet. Bram Brouwer was er acht jaar geleden al van overtuigd dat EPO ‘niet werkt’, en hij heeft sindsdien gewerkt aan onderbouwing van die overtuiging. Het had mij verbaasd als hij iets anders geconcludeerd had."
Wat is verder de implicatie van deze conclusie, denk je?
"De conclusie heeft sowieso geen enkele praktische implicatie als deze niet door ‘de wetenschap’ (inspanningsfysiologen, etc.) gedeeld wordt, en of dat gaat gebeuren is zeer de vraag. Waarbij het (voor de wetenschap) bepaald ongelukkig is dat Bram zijn proefschrift in het Nederlands heeft geschreven, want daarmee is het ontoegankelijk voor het relevante wetenschappelijke debat, dat immers in het Engels gevoerd wordt. Misschien dat een enkele Nederlandse deskundige zich aan een kritische behandeling gaat wijden, maar het lijkt me niet erg waarschijnlijk dat een wetenschapper die het Nederlands niet machtig is, zal reageren op een proefschrift waarvan alleen een Engelstalige samenvatting beschikbaar is. Maar hoe dan ook: zoals één zwaluw nog geen zomer maakt, maakt ook één Nederlandstalig proefschrift van een Nederlandse psycholoog over een inspanningsfysiologisch vraagstuk nog geen groot verschil."
"Let wel: de vraag of EPO prestatiebevorderend werkt is natuurlijk uiterst interessant, en alleen al om die reden streven wij er al jaren naar om een experimenteel onderzoek te (laten) uitvoeren waarin op wetenschappelijk (‘dubbelblind’, etc.) én ethisch verantwoorde wijze daadwerkelijk gemeten wordt of ‘het verschil maakt’ (en hoeveel, en onder welke omstandigheden). Dergelijk onderzoek is duur en complex (met als extra complicatie dat het toedienen van EPO aan sporters verboden) maar het lijkt er toch op dat het er binnen een redelijke termijn van gaat komen."
"Als bewezen zou worden dat EPO - of welke andere dopinggeduide stof dan ook - niet werkt, zullen wij daar vanuit ons vak alleen maar met enthousiasme kennis van nemen"
"En let wel: áls bewezen zou worden dat EPO (of om het even welke andere dopinggeduide stof) niet werkt, zullen wij daar vanuit ons vak alleen maar met enthousiasme kennis van nemen. Want dat zou – als de sporters er tenminste ook van overtuigd raken – de belangrijkste prikkel wegnemen voor het gebruik van (die) doping."
Denkend bijvoorbeeld aan de veroordeling van sporters die EPO of bloeddoping gebruikt hebben? Vind je dan: regels zijn regels?
"Voor al veroordeelde sporters zal het proefschrift van Bram geen enkel verschil maken. De formulering van het hier relevante criterium (‘prestatiebevordering’) om een stof op de Dopinglijst te plaatsen rept namelijk van potentiële prestatiebevordering. Bewijs van die prestatiebevorderende werking hoeft niet geleverd te zijn, en is in heel veel gevallen ook niet geleverd."
"Dat komt misschien vreemd over, en uiteraard zou het uiterst plezierig zijn als elke claim dat een stof prestatiebevorderend werkt, kon worden geschraagd door het benodigde bewijs. Maar dat is niet mogelijk om twee redenen, namelijk Tijd en Geld."
"Wat Tijd betreft: als bewijs voor de prestatiebevorderende werking van een stof geleverd zou moeten zijn vóórdat het op de Dopinglijst zou kunnen worden geplaatst, zou dat betekenen dat elke nieuwe dopingsubstantie gedurende een lange periode (jaren) ongestraft gebruikt zou kunnen worden. Dit soort onderzoek kost immers jaren werk. Dan staat de deur dus open voor dit soort stoffen. En omdat het hier vaak gaat om nieuwe medicijnen waarvan de ontwikkeling zich nog in een experimenteel stadium bevindt, en die zelfs nog nooit op mensen zijn uitgeprobeerd, is het ondenkbaar dat de regels dit zouden toelaten."
"Serieus experimenteel onderzoek naar de prestatiebevorderende werking van stoffen is niet alleen complex en tijdrovend, maar ook - daardoor - erg duur"
"Wat Geld betreft: serieus experimenteel onderzoek naar de prestatiebevorderende werking van stoffen is niet alleen complex en tijdrovend, maar ook - daardoor - erg duur. Er staan honderden stoffen die op de Dopinglijst, en de beschikbare onderzoeksgelden zijn zeer beperkt, dus is het ook om financiële redenen ondenkbaar dat stoffen alleen op de Dopinglijst zouden komen als het gevraagde bewijs geleverd is, en dat nog helemaal los van de vraag wat als voldoende wetenschappelijk bewijs zou moeten gelden om plaatsing op de lijst te rechtvaardigen."
Dus de regels hoeven niet aangepast te worden?
"Ik heb hierboven getracht uiteen te zetten dat er bij het plaatsen en handhaven van stoffen op de Dopinglijst noodgedwongen gewerkt wordt met aannames over de prestatiebevorderende werking van stoffen, en niet met ‘hard’ wetenschappelijk bewijs. Dat is verre van ideaal, maar ik zou niet weten - gezien de problemen ‘Tijd’ en ‘Geld’ - hoe je dit probleem definitief zou kunnen oplossen."
"Wel pleiten wij al jaren voor een grotere terughoudendheid bij het plaatsen van stoffen op de lijst, en dus voor een kortere Dopinglijst. En bovendien menen wij dat het gebruik van meer en hogere drempelwaarden - voor bepaalde stoffen - dan nu gehanteerd worden, een verbetering zou kunnen zijn. Maar we werken met de Dopinglijst zoals die er is, en het zou mij zeer verbazen als WADA zich voor de eerstvolgende Dopinglijst zou gaan buigen over een voorstel om EPO van die lijst af te voeren. En het zou me nog veel meer verbazen als zo’n voorstel het zou halen."
"Tenslotte: naast het ‘prestatiebevorderingscriterium’ zijn er nog twee criteria om stoffen op de Dopinglijst te plaatsen, en wel ‘potentiële gezondheidsschade’ en ‘strijd met de geest van de sport’. En als een stof voldoet aan twee van de drie criteria, komt het op de Dopinglijst. Over de gezondheidsrisico’s die met EPO-gebruik samenhangen bestaat een redelijke consensus, en er zullen weinig mensen te vinden zijn die het inspuiten van dergelijke medicijnen - ontwikkeld voor met name nierpatiënten - bij een gezonde sporter niet in strijd met de geest van de sport achten. Dus zelfs als in de toekomst in serieus experimenteel onderzoek zou worden aangetoond dat er bij EPO-gebruik geen prestatiebevorderende werking kan worden vastgesteld, betekent dat – op basis van de huidige regelgeving – nog niet dat EPO ‘dus’ van de Dopinglijst zal worden afgevoerd."