door: Herman Ram
Op 24 maart 2009 maakten diverse persbureaus - waaronder het ANP - bekend
dat de UEFA en de FIFA ‘samen optrekken tegen de strenge dopingregels van het
wereldantidopingbureau WADA’. Kernpunten van de discussie vormen de zogenoemde
‘Whereabouts-verplichting’ (het doorgeven van informatie over de
verblijfplaatsen van sporters om zodoende vindbaar te zijn voor de
dopingcontroleurs) en de uitvoering van dopingcontroles buiten trainings- en
wedstrijdverband.
Beide voetbalfederaties pleiten voor een minder streng regime voor
voetballers dan voor andere sporters geldt. Voetballers zouden niet buiten
trainings- en wedstrijdverband gecontroleerd moeten worden, en al helemaal niet
thuis of tijdens hun vakantie. En als er toch niet buiten trainings- en
wedstrijdverband gecontroleerd wordt, is het doorgeven van
Whereabouts-informatie uiteraard ook niet nodig.
Opvallend is wel dat FIFA hiermee in feite terugkomt op haar
onvoorwaardelijke acceptatie van de nieuwe World Anti-Doping Code die per 1
januari 2009 van kracht geworden is. FIFA heeft bij de vaststelling van de Code
haar bezwaren laten varen, en de Code onverkort geaccepteerd. Blijkbaar is de
druk vanuit de spelersvakbonden echter zo groot, dat men de rug niet recht heeft
weten te houden.
De vraag of voetballers enerzijds en niet-voetballers anderzijds verschillend
behandeld moeten worden, moet welhaast per definitie ontkennend beantwoord
worden. Het door FIFA en UEFA als eerste aangevoerde argument dat voetbal een
teamsport is, kan in ieder geval amper of niet als argument gelden, want andere
teamsporters (baseballers, basketballers, korfballers, etc.) vallen wel onder
hetzelfde regime als individuele sporters. En ook valt niet in te zien waarom
voetballers in het bijzonder recht zouden hebben op een ongestoord privé-leven,
waar dat voor andere sporters dan blijkbaar minder of niet zou gelden. Er is
simpelweg geen enkel argument dat voor voetballers wel geldt, maar dat
voor alle andere sporters juist niet van toepassing is. En elke poging
om voetballers een status aparte te geven ten opzichte van de hele groep
niet-voetballende topsporters moet logischerwijze dan ook stranden.
Maar als we even wat afstand nemen van de voetballers en de vraag wat
verbreden, valt er gelukkig toch wel iets zinnigs te zeggen over de hele
kwestie. De kernvraag lijkt me namelijk te zijn: ‘In welke sporten is de kans op
doelbewust dopinggebruik voldoende groot om de uitvoering van onaangekondigde
controles buiten wedstrijdverband en/of het opleggen van de
Whereabouts-verplichting te rechtvaardigen?’ Dat is een vraag die je voor alle
sporten kunt en moet stellen, en het antwoord op die vraag vormt dan belangrijke
input bij de besluitvorming over het regime dat voor elke individuele sport moet
gelden.
WADA publiceert jaarlijks de bevindingen per sport, en aan de hand van de
statistieken over 2007 (de gegevens over 2008 zijn nog niet beschikbaar) kunnen
we een poging doen om de dopinggevoeligheid van het voetbal ten opzichte van
andere sporten te bepalen. In 2007 werden bij de Olympische sporten (waar ik me
hier gemakshalve even toe beperk) 174.483 dopingcontroles uitgevoerd, waarvan er
3.375 tot een ‘positieve’ bevinding leidden, een percentage van 1,93%. Van de 35
Olympische disciplines die WADA onderscheidt werd de koppositie ingenomen door…
Curling, met 4,09% ‘positieven’. Wielrennen bezette de 2de plaats (3,91%),
Boksen de 3de (3,16%), Gewichtheffen de 4de (3,02%), Baseball de 5de (2,69%).
Triatlon de 6de (2,52%), Basketball de 7de (2,47%), IJshockey de 8ste (2,37%),
Handbal de 9de (2,26%) en de Moderne Vijfkamp de 10de (1,99%). Vier van de tien
sporten in de Top Tien zijn dus teamsporten.
Voetbal vinden we op de 2007-ranglijst samen met Zwemmen op een gedeelde
26ste/27ste plaats (1,23%), direct na Handboogschieten (24ste, 1,32%) en
Atletiek (25ste, 1,30%) en net vóór Judo (28ste, 1,20%) en Tafeltennis (29ste,
1,17%). Het is opvallend dat voetbal (vrijwel) hetzelfde percentage ‘positieven’
kent als Zwemmen en Atletiek, allebei sporten die als veel ‘dopinggevoeliger’
bekend staan dan voetbal. Maar deze vergelijking is sowieso riskant, omdat er in
het voetbal in 2007 nu eenmaal niet op dezelfde manier (en in dezelfde
aantallen) Out of Competition dopingcontroles zijn uitgevoerd als bij de andere
sporten wel het geval was. We kunnen dus alleen gissen naar het percentage dat
gevonden zou zijn als er in het voetbal wel op dezelfde wijze Out of Competition
getest was.
Nog even los van dit specifieke probleem rondom het voetbal, en ook los van
alle mogelijke vragen over de validiteit van de genoemde percentages (in kleine
sporten is het aantal dopingcontroles relatief laag en het percentage navenant
minder informatief) is het grootste probleem met deze statistieken dat we niet
weten wat er per sport gevonden is. WADA publiceert wel een nauwkeurig
totaaloverzicht van alle gevonden substanties, maar niet per sport. En dat is in
deze discussie wel erg jammer, want zonder die informatie zeggen de statistieken
nog niet zo veel.
Immers, het buiten wedstrijdverband controleren in sporten waar
vooral stoffen gevonden worden die alleen binnen wedstrijdverband
verboden zijn, heeft niet veel zin. En daarmee samenhangend: de
Whereabouts-verplichting vindt vooral zijn rechtvaardiging in het doelbewuste
gebruik van de ‘zwaardere’ middelen (anabolen, EPO, groeihormoon, etc.) in
kleine (micro)doseringen die binnen wedstrijdverband moeilijk zijn op te sporen.
Stoffen (en methoden) die ook binnen wedstrijdverband goed op te sporen zijn,
kunnen moeilijk dienen als argument voor dopingcontroles buiten
wedstrijdverband. Overigens, de manier waarop de genoemde stoffen misbruikt
kunnen worden, geeft ook aan dat het door de voetbalbonden gepropageerde ‘recht
op vakantie’ een effectief dopingcontroleprogramma danig zou verstoren. Vanuit
het perspectief van een dopinggebruiker zou dit recht altijd geïnterpreteerd
worden als het ‘recht op een dopingkuur’, waarna men maandenlang voordeel kan
hebben van deze controlevrije periode.
Zonder nadere informatie over de specifieke bevindingen per sport zijn we dus
nog niet veel opgeschoten, al lijkt het me duidelijk dat de statistieken geen
aanleiding geven om voetballers totaal anders te behandelen dan andere sporters.
In elk land bepaalt de Nationale Anti-Doping Organisatie (NADO) de
samenstelling van de zogenoemde Testing Pool en (dus) ook welke sporters hun
Whereabouts moeten aanleveren. Het kan dus heel wel zijn dat de voetballers in
een aantal landen wel hun Whereabouts zullen moeten aanleveren, en in andere
landen niet. Dat zal mede afhankelijk zijn van de totale omvang van de Testing
Pool, en van de specifieke positie van het voetbal in elk land. Het opleggen van
de Whereabouts-verplichting is immers een relatief zware maatregel, die in
verhouding moet staan tot het belang dat ermee gediend wordt. Het is dus nog
maar even afwachten of er veel landen zijn waar voetballers hun whereabouts
moeten gaan inleveren, en in al die gevallen zal de verplichting slechts voor
een relatief kleine groep voetballers gelden, en zeker niet voor alle
beroepsvoetballers o.i.d.
Naar mijn inschatting zullen alle NADO’s zich overigens wel het recht
voorbehouden om voetballers ook buiten trainings- en wedstrijdverband te
controleren, want dat is zo’n fundamentele zaak dat ik me moeilijk kan
voorstellen dat NADO’s (vrijwillig) afstand doen van dat recht. En dat zal in
Nederland niet anders zijn: of ook bepaalde voetballers in Nederland hun
Whereabouts moeten gaan aanleveren is een proportionaliteitsvraag, maar de
beschikbaarheid voor dopingcontroles, ook buiten wedstrijden en trainingen, is
een principekwestie.
Herman Ram is vanaf 1 mei 2006 directeur van de Stichting Anti-Doping
Autoriteit Nederland. Daarvoor was hij ruim zes jaar directeur van de
Nederlandse Ski Vereniging. Eerder was hij directeur van de badmintonbond (van
1994 tot 2000) en de schaakbond (van 1992 tot 1994).