door: Klaas Faber
Topsport en doping. In het najaar van 2008 is onder deze titel een reeks
artikelen gestart in De Pers, waarin Dominique Elshout allerlei
aspecten van die problematiek de revue laat passeren. In een recente column
(‘Open en eerlijk’, Brabants Dagblad, 22-12-2008) lukt het Dominique
niet om bepaalde frustraties te verbergen: “Hoe meer je je in de materie
verdiept, hoe moedelozer je ervan wordt. Liegen en bedriegen, politiek, steeds
grotere commerciële belangen, met de waarheid heeft niemand veel op.”
De hierboven geschetste frustratie is voor de meeste ‘gewone mensen’ goed
invoelbaar. De dopingproblematiek is immers betrekkelijk oud. In de Tour de
France wordt bijvoorbeeld al sinds 1968 op het gebruik van doping getest. De
directe aanleiding hiervoor was Tom Simpson’s tragische overlijden op de Mont
Ventoux een jaar eerder, waarbij doping een belangrijke rol speelde. Niettemin
lijkt een oplossing nog steeds niet in zicht. Adequaat testen op doping is
blijkbaar moeilijker dan een mens naar de maan te schieten.
Lage pakkans met traditionele testen
Het uitblijven van
een oplossing hangt sterk samen met de grootste frustratie van de
anti-dopingonderzoekers: de lage pakkans met traditionele testen. Uiteraard is
het zo dat het testen op doping per definitie achterloopt op de trucs die
bedacht worden door de tegenpartij, maar enigzins achterlopen is niet het
probleem. Je hoeft immers geen nagenoeg honderd procent pakkans te halen om
doping te ontmoedigen. Bij zeg tien procent houdt het - vanwege het herhaalde
testen - ook snel op. Echter, die betrekkelijk lage pakkans wordt waarschijnlijk
niet eens gehaald. Verder is het zo dat het aantal stoffen dat als doping gezien
kan worden voortdurend toeneemt. Neem alleen al de steroïden. Enkele jaren
geleden waren er zeker 250 via internet te koop van ‘underground chemists’.
Echter, er wordt op slechts ruim vijftig van die stoffen getest!
Het biologisch paspoort: ‘een flinke stap vooruit’
Met
name het ontwikkelen van testen ‘op maat’ voor ieder nieuw stofje (of methode)
lijkt dus een kansloze missie; het is als dweilen met de kraan open. In de
strijd tegen doping is derhalve onlangs een nieuwe weg ingeslagen. In plaats van
het traditionele directe testen voor een bepaald stofje wordt gekeken naar het
indirecte effect van doping. Het gebruik van doping leidt namelijk tot
verandering van bepaalde bloedwaarden. Door voor een atleet deze bloedwaarden te
meten als er nog geen dopinggebruik speelt, krijg je wat het biologisch paspoort
wordt genoemd. Gebruikt een atleet in de toekomst doping, dan leidt dat namelijk
tot bloedwaarden die afwijken van de ‘normale’ waarden die in zijn biologisch
paspoort staan. Bingo! Voor het verkrijgen van geschikte monsters moet de atleet
ten allen tijde beschikbaar zijn – de beruchte ‘whereabouts’.
De theoretische achtergrond is simpel en helder. Er komt voor een nieuw
monster een kans uit de computer dat de bloedwaarden afwijken van 'normaal', als
resultaat van een recht-toe-recht-aan berekening. Manipulatie d.m.v. doping
wordt geconcludeerd als die kans voldoende groot is – zeg 99.9%.
De gebruikte methodologie is trouwens zeker niet nieuw en derhalve hooguit
innovatief te noemen met betrekking tot de toepassing in de sport. Het
equivalent van het biologische paspoort wordt al jaren wereldwijd met groot
succes toegepast in productieprocessen in de industrie. In plaats van
bloedwaarden meet men procesparameters gedurende een bepaalde periode waarin de
productie ‘normaal’ verloopt. Gaan de procesparameters op een gegeven moment te
veel afwijken van ‘normaal’, dan leidt dat tot ingreep in het proces om het
eindproduct te redden. Het optimaliseren van productieprocessen is vaak een
logisch traject. Diverse firma’s verspreiden software waarvan naar schatting
tienduizenden licenties in omloop zijn. Hoe men die software correct moet
gebruiken, wordt vooral aan honderden universiteiten en hogescholen
onderwezen.
Met dit als achtergrond wekt de volgende beschrijving van het biologisch
paspoort (AD, 7-1-2009) op zijn minst bevreemdend. Volgens directeur Herman Ram
van de Nederlandse Dopingautoriteit zou het biologisch paspoort een flinke stap
vooruit zijn in de eeuwige strijd tegen doping. ’Het is de bedoeling dat per
jaar van elke renner minimaal zes bloed- en vier urinemonsters worden afgenomen.
Negen wetenschappers bekijken vervolgens in wisselende groepen de bloedprofielen
en bepalen aan de hand van eventuele schommelingen van de (onderlinge)
bloedwaarden of sprake is van doping. De kennis daarover zal zich steeds meer
verfijnen, maar de beoordeling blijft mensenwerk. En in geval van twijfel krijgt
de sporter altijd het voordeel.’
Implementatie zonder theoretische onderbouwing?
Subjectief!
Hier derhalve geen recht-toe-recht-aan berekening, zoals
de (oude) theorie voorschrijft, maar mensenwerk(?). Geen objectieve vaststelling
van dopinggebruik, zoals het bedoeld is, maar een subjectief groepsproces! Stel
je een fabriek voor waar een schommeling in procesparameters door (negen)
wetenschappers moet worden beoordeeld voordat actie kan worden ondernomen! Waar
ter wereld is dat acceptabel? De introductie van deze ad-hoc procedure
suggereert dat men ofwel de theorie niet begrijpt, of dat het biologisch
paspoort ten tijde van toepassing nog in een experimentele fase verkeert. Beide
verklaringen doen het slecht in de industrie.
Wat nu te denken van het omineuze ‘En in geval van twijfel krijgt de sporter
altijd het voordeel.’? Hoe moet dit anders uitgelegd worden dan dat de
onderzoekers op de stoel van de rechter gaan zitten? Atleten moeten zich volgens
mij zorgen maken over de praktische implementatie van het biologisch paspoort,
zoals die hierboven door Herman Ram wordt geschetst. Ik bedoel hier uiteraard de
‘schone’ atleten. Grote zorgen wellicht, daar het systeem van de whereabouts er
sowieso een is waarbij de goeden onder de slechten lijden.
Aanvullend ‘food for thought’
Het wegvallen van de
oorspronkelijke theoretische onderbouwing schept uiteraard (onnodig) ruimte voor
speculeren:
• Wat gebeurt er als een verdachte atleet meer dan negen
wetenschappers voor de contra-expertise aanvoert? Die zijn makkelijk te vinden
omdat de methodologie zich niet beperkt tot het testen op doping. Of een enkele
topexpert?
• Wat gebeurt er als de dopingonderzoekers het onderling
oneens zijn? Zoiets gaat ongetwijfeld meespelen in toekomstige beoordelingen. Je
wilt toch geen ruzie maken met je collega’s?
• Wat te doen als de
theorie in de toekomst alsnog naar behoren gaat functioneren? Gaan we dan de
ad-hoc procedure vervangen? Een dergelijke trendbreuk is natuurlijk
uitermate ongewenst. In de industrie spreekt men dan ook heel passend van ‘right
first time’.
• Op dit moment mogen monsters acht jaar bewaard worden om
die alsnog te analyseren. Bij het biologisch paspoort gaat het om de beoordeling
van gegevens en die gegevens zijn in principe voor een onbepaalde periode
houdbaar. Zijn de dopingonderzoekers nu van plan zich het recht toe te eigenen
om over een onbepaalde periode terug te kijken? Het lijkt me fair dat
‘positieve’ atleten dat op hun beurt ook kunnen eisen om te checken of het
eigenlijk ‘negatief’ had moeten zijn.
Liever ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald
Het
biologisch paspoort is door de bedenkers met veel bombarie in het tijdschrift
Nature gepresenteerd als een nieuw paradigma of denkmodel (‘Doping: a
paradigm shift has taken place in testing’, 11-9-2008). Het valt me tegen. Ik
betwijfel dan ook of hier voldoende over bepaalde praktische bezwaren is
nagedacht. Zijn dan nu de atleten op weg naar de volgende frustratie?
Klaas Faber is in 1994 aan de Radboud Universiteit te Nijmegen
gepromoveerd in de chemometrie. Hierop volgden twee jaar onderzoek in de VS.
Tussen 1996 en 2002 heeft hij chemometrisch en statistisch advies gegeven binnen
het Nederlands Forensisch Instituut (Rijswijk) en de Agrotechnology and Food
Sciences group (Wageningen). Vanaf 2002 voert hij deze activiteiten zelfstandig
uit, zie www.chemometry.com. Daarnaast onderhoudt
hij contacten met meer dan tien verschillende universiteiten voor het verder
ontwikkelen en toepassen van methoden voor onderzoek.