door: Henk Kraaijenhof
In het bedrijfsleven gaan een aantal prachtige ‘buzzwords’ of liever
gezegd, clichés rond; duurzaamheid en bevlogenheid zijn daar twee van. Een ander
is innovatie, het woord dat de laatste jaren opgang doet. Innovatieplatforms
vliegen je om de oren…
Ook in de sport lijkt innovatie de
oplossing te zijn voor vele problemen. Maar hoe innovatief zijn we in Nederland
nu eigenlijk? Illustratief is een artikel uit het NRC onder de titel: ‘Waar is
Willy Wortel?’ Naar richtlijnen van de EU zou ieder land ongeveer 3% van het bbp
moeten besteden aan uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, lees innovatie.
Nederland komt daarin op een schamele negende plaats - net voor Ierland en
Spanje - en daarmee onder het gemiddelde van de EU 15. Niet om over naar huis te
schrijven voor een land dat zichzelf graag portretteert als een kenniseconomie
of als innovatieland. Of kijk naar het aantal Nederlandse patenten per 1000
inwoners in vergelijking met bijvoorbeeld de Verenigde Staten.
En hoe zit dat in de sport als het gaat om innovaties?
Zijn wij als coaches eigenlijk wel zo ‘open-minded’ en innovatief als wij ons
graag afficheren? Mijn opinie is duidelijke: nee! Innovaties zijn mogelijk op
velerlei gebieden: op gebied van de spelregels, van wedstrijdmateriaal, van
trainingsmethoden, van voeding. Toch zijn het met name de meeste coaches die een
behoorlijk conservatieve opstelling hierin laten zien. De uitdrukking ‘never
change a winning team’ spreekt boekdelen. Vasthouden aan datgene wat in het
verleden succes heeft gebracht. Hierin schuilt een groot gevaar want de
succesformule van vandaag is morgen achterhaald of gekopieerd en verbeterd.
Vooruitstrevende coaches zijn zelden innovators, maar eerder integrators. Zij
integreren en implementeren vaak als eerste nieuwe ontwikkelingen in hun sport,
maar hebben niet de tijd, het geld en de motivatie voor onderzoek en
experimenten.
Noem nu eens een Nederlandse innovatie in de sport. Velen van u zullen
beginnen met de klapschaats, niet beseffende dat er sinds 1895 al vijf
patenten voor de klapschaats lagen, dat idee is dus zeker niet nieuw! Het is de
verdienste van Gert-Jan van Ingen Schenau geweest het onderzoek naar de werking
ven de voordelen van de klapschaats gedaan te hebben. Dan nog heeft het meer dan
een decennium geduurd voordat de meerderheid van de schaatscoaches en schaatsers
overtuigd waren van het nut en het voordeel van de klapschaats. Innovaties in
materiaal zijn trouwens meestal van beperkte waarde, omdat het materiaal vanwege
de omzet over het algemeen snel op de vrije markt beschikbaar moet zijn.
Innovaties in de sport zijn voor een groot deel niet uit de sport afkomstig,
maar logische ontwikkelingen en toepassingen uit bijvoorbeeld de
textielindustrie, zoals het gebruik van nieuwe materialen voor schaats- en
zwempakken. Net als de innovaties uit de sportschoenindustrie zijn die vaak meer
‘marketing-driven’ dan ‘innovation-driven’. Oude wijn in nieuwe zakken worden,
meestal net vóór bijvoorbeeld de Olympische Spelen met veel tamtam aangekondigd,
zinspelend op prestatieverbeteringen die in de bikkelharde praktijk domweg niet
bevestigd worden. Laten we eerlijk zijn: als in de atletiek elke innovatie op
het gebied van spikes tot prestatieverbetering zou hebben moeten leiden was het
wereldrecord op de 100 meter nu een seconde of 7 geweest. Immers, elk kwartaal
komen tientallen nieuwe modellen op de markt, eerder gericht op de laatste
modetrends dan op wetenschappelijke inzichten in prestatieverbetering.
Maar wat is nu een innovatie? Is voetbal spelen met een tennisbal een
innovatie? Is het toepassen van een nieuwe, maar reeds bestaande textielsoort
als zwempak een innovatie? Ik denk dat de lat voor innovatie over het algemeen
erg laag ligt. Misschien is dit wel een mooi voorbeeld van de beruchte ‘zesjes
cultuur’?
Creatieve ideeën in de sport worden meestal snel de kop ingedrukt: ‘dat kan
niet’, ‘dat mag niet’, ‘dat bestaat niet’, ‘dat is niet nodig’, komen snel om de
hoek in ons mediocratische poldermodel. We zijn daarin zeker niet zo
‘open-minded’ als we met zijn allen geneigd zijn te denken. Dat is wellicht voor
een deel te danken aan ons onderwijsmodel dat de creatieve vakken als muzikale
vorming, handvaardigheid en lichamelijke opvoeding aan de kant schoof ten gunste
van ‘nuttige’ vakken als rekenen, taal en informatica.
Een aantal oplossingen: breng de creatieve vakken weer terug in het lespakket
van met name de basisschool, evenals het vak filosofie of ‘leren denken’. Voor
coaches: stimuleer de sporters mee te denken over oplossingen voor bijvoorbeeld
technische en tactische problemen. Stimuleer en beloon creatieve ideeën en
oplossing en besef dat het ‘gekke’ idee van vandaag de oplossing voor een
probleem van morgen kan zijn. Laat onze eigen beperkte denkwereld niet beperkend
zijn voor de soms briljante, ideeën van anderen.
Henk Kraaijenhof is vooral bekend als atletiekcoach. Zo was hij was
onder meer coach van Nelli Fiere-Cooman, Merlene Ottey, Troy Douglas en Letitia
Vriesde. Verder was hij consultant van de Engelse rugbybond, coördinator van de
krachttraining van het Nederlands herenhockeyteam, conditietrainer van o.a.
tennisser John van Lottum en tennisster Mary Pierce, consultant bij voetbalclub
Juventus en bondstrainer van de KNAU bij de heren, dames en junioren.
Kraaijenhof is ook één van de oprichters van NLcoach, de belangenbehartiger van
trainers en coaches.