Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

‘Kritiek van de Sportieve Rede’ | Een filosofische archeologie van de moderne sport 29 september 2020

door: Sandra Meeuwsen

Vorige week donderdag (24 september 2020) promoveerde ik tot ‘Doctor in de Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen’ aan de Vrije Universiteit Brussel. Een lange reis kwam daarmee tot een einde. Promotor was prof. dr Marc Van den Bossche, hoogleraar Cultuurfilosofie aan de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte. Marc is bij veel sportliefhebbers ook bekend van enkele schitterende boeken over wielrennen, lichamelijkheid en sport als levenskunst. 

Ik schreef een (sport)filosofisch proefschrift om nieuwe antwoorden te vinden op oude, lastige vragen over sport. Daarover straks meer. Het was van meet af aan ook mijn doel een nieuwe generatie sportfilosofen te inspireren en deze discipline in Nederland steviger op de kaart te zetten. De aandacht voor fundamentele reflectie is helaas beperkt in de Nederlandse sportwetenschap; toegepast onderzoek voert de boventoon. Met de aanhoudende reeks misstanden in de sport was mijn motto: ‘Reculer pour mieux sauter’ (achteruitlopen om beter te kunnen springen). De studie is daarmee ook interessant voor niet-filosofisch geschoolde sportwetenschappers, -bestuurders en -liefhebbers. Hoewel het lastig is als ‘wc eend’ uit te leggen waarom ‘wc eend’ goed en nodig is, waag ik toch een poging.

"Intrigerend hoe de keerzijde van sport bedekt wordt met een verwijzing naar de passie die elke sporter in zichzelf (her)kent en meent te belichamen"

Ambiguïteit
Het vertrekpunt van mijn studie bestond uit twee parallelle sporen. Als eerste de excessieve dimensie van sport, die ik poneer als ‘symptoom’ van een onderliggend vraagstuk binnen de moderne sport. Sinds jaar en dag heeft de sport te maken met allerlei uitwassen, variërend van geweld, racisme en doping tot seksuele intimidatie, matchfixing en ondermijning. Hoewel elk van deze excessen ook een eigen dynamiek kent, heb ik in deze studie het aandeel van de sport in het ontstaan van deze keerzijde willen belichten. In de duiding van deze schaduwkanten verwijzen zowel de sport als systeemveld - als individuele ‘daders’ van dergelijke misstanden - bij voorkeur naar de ‘kracht van sport’, naar de eigen ‘zuivere’ sportbeleving van het begin. Intrigerend hoe de keerzijde van sport bedekt wordt met een verwijzing naar de passie die elke sporter in zichzelf (her)kent en meent te belichamen. Wat zegt deze ambiguïteit over de essentie van sport, over wat sport nou eigenlijk is

XL33ColumnXL-SM-pr-1Het tweede spoor binnen de probleemstelling kwam voort uit de verbreding van sport naar andere terreinen. Bewegen en sport worden steeds vaker ingezet binnen het zogeheten ‘sociaal domein’, om allerlei maatschappelijke doelstellingen te helpen realiseren. De coronacrisis geeft een nieuwe impuls aan het stimuleren en exploiteren van sport ten gunste van de volksgezondheid. Het instrumentele karakter van de vele sportstimuleringsprogramma’s die onze samenleving inmiddels rijk is, wordt door de sport zelf graag afgezet tegen de veronderstelde intrinsieke waarde van sport; het plezier van sport en bewegen an sich, inclusief de veelal onbewuste, maar zeker gewenste neveneffecten op het gebied van participatie, welzijn en gezondheid. Gesneden koek voor wie in de sport werkt! In beide gevallen lijkt verwezen te worden naar iets van een essentie; de intrinsieke waarde of het wezen van sport. Deze vermeende essentie dient als referentiekader voor alles wat binnen en rond deze praktijk is ontstaan. De parels én de rafels. Het bepalen van ‘het zijn’, zowel van het zijn an sich als ‘het wezen’ van een bepaald fenomeen, wordt in filosofische termen als een ontologisch vraagstuk beschouwd. In de sportfilosofie zijn meerdere pogingen gedaan tot het formuleren van een (zijns-)ontologie, zoals in ‘Grenzen aan de sport’ van Johan Steenbergen uit 2004. Deze traditionele, statische vorm van ontologie biedt naar mijn smaak te weinig ruimte aan het creatieve, grillige en pluriforme karakter van sport. 

Kracht van sport
Ik heb via deze studie de aanloop willen nemen naar een dynamische (wordings)ontologie, in het spoor van vitalistische denkers als Spinoza, Nietzsche, Kristeva en Deleuze. De kracht van sport toont zich juist in al haar singuliere verschijningsvormen, in de rijke differentie die sport inmiddels biedt. Ik beschouw de moderne sport niet als een autonome zijnstoestand, sport is geen te objectiveren praktijk. In filosofische termen hanteerde ik een immanentie standpunt om de ambiguïteit van de moderne sport anders te begrijpen.

"Ik was bij mijn analyse vooral gespitst op wat in de sport niet gezegd wordt, waar geen aandacht (meer) aan wordt besteed"

Ik voerde een filosofische archeologie uit in de geest van de Franse filosoof Michel Foucault, aangevuld met de ethische opdracht van de hedendaagse Italiaanse filosoof Giorgio Agamben. In methodisch opzicht voerde ik een zogenaamde discoursanalyse uit; ik analyseerde sleutelteksten in de sport, zoals de Olympic Charter en Homo Ludens, aangevuld met uitingen in het hier en nu: (auto)biografieën, krantenartikelen, vonnissen uit tuchtrechtzaken en uitingen op social media. Elk van deze uitingen grijpt vanuit het heden terug op het verleden, en toont als zodanig de diverse schakels in ons denken over sport. 

Ik was bij mijn analyse vooral gespitst op wat in de sport niet gezegd wordt, waar geen aandacht (meer) aan wordt besteed. Dit zijn veelal de ruwe, ongerichte, animale krachten van het lichaam; deze vitale energie trachten we via regels, sancties en codes te verbannen uit de sport. Echter, met het negeren van deze krachten verhuisden zij naar de keerzijde van de sport, met diverse misstanden tot gevolg. 

XL33ColumnXL-SM-pr-2De groeiende reeks persoonlijke getuigenissen over doping en middelengebruik, alsmede de casuïstiek op het gebied van (seksueel) misbruik confronteren ons bijna dagelijks met het bestaan van deze ‘beerput’. Binnen mijn onderzoek onderscheid ik drie dominante paradigma’s waarmee we sport trachten te definiëren: de ‘sport-als-spel’ mythe, het verboden verhaal over ‘sport-als-seks’ en de provocatieve claim van ‘sport-als-strijd’. Elk van deze paradigma’s pel ik af tot de wortels. De positie van waaruit mijn analyse plaatsvond, was die van het ongekende binnen het huidige ‘veld-van-weten’ over sport. Om dit negatief (het ongekende) van het positief (de gevalideerde ‘canon’ in de sport) te kunnen belichten, moest ik zelf van de positie van ‘believer’ bewegen naar die van ‘barbaar’. Dit was bij vlagen een uiterst pijnlijke operatie. 

Misstanden? Incidenten die van buiten komen...
Het onderliggende doel van mijn kritische analyse was om de huidige waarheidsproductie over sport te ‘profaneren’; dat wil zeggen: ontdoen van de polariteiten waar de sport bol van staat. Zoals topsport – breedtesport, spel – strijd, sport – bewegingsonderwijs, betaald – vrijwillig of ‘sport als doel’ versus ‘sport als middel’. De ‘kracht van de sport’ (het positief, in mijn proefschrift ook het sacrale genoemd) sanctioneert zichzelf door een negatief (het profane) te definiëren, waar men zich op allerlei manieren van afwendt. Om een nieuwe ‘vorm-van-sport’ te ontwikkelen - een vorm die de excessieve teneur kan keren - dient het normatieve onderscheid tussen sacraal/positief versus profaan/negatief binnen het denken over sport te verdwijnen. Heel lang was het motto in de sport: ‘Laten we toch vooral de positieve kanten van sport benadrukken. Misstanden zijn incidenten die van buiten komen.’ 

"In het onvermogen van de sport, in alles wat we niet kunnen - verzameld in de figuurlijke ‘beerput’ - schuilt tegelijkertijd haar verborgen potentieel"

Gelukkig is er steeds meer besef dat deze afwerende houding niet echt helpt. De tekst eindigt dan ook zeer hoopvol. Welk pad strekt zich uit naar de toekomst om de evolutie van de moderne sport te ondersteunen en haar transformatieve potentie te bevrijden? Hiertoe exploreer ik aan het eind van mijn proefschrift het begrip ‘potentialiteit’ van Giorgio Agamben: 'Radical evil is not this or that bad deed but the potentiality for darkness. And yet this potentiality is also the potentiality for light.' (Agamben, G., ‘On Potentiality’, 1999). Anders gezegd: potentialiteit is het vermogen van de mens om iets ook niet te verwerkelijken. Andersom geredeneerd, schuilt in het onvermogen van de sport, in alles wat we niet kunnen (verzameld in de figuurlijke ‘beerput’), dus tegelijkertijd haar verborgen potentieel. 

Het proefschrift is als ‘buitenpromotie’ (dat wil zeggen: op eigen kosten) ontwikkeld in de periode 2016-2020. Een substantieel deel van de empirische bewijslast voor het doctoraat is afkomstig uit mijn werkervaring van ruim 25 jaar in de sport. Mede vanwege deze bijzondere opzet is de studie ‘… met diepe appreciatie …’ ontvangen door de doctoraatsjury, bestaande uit:

  • prof. dr Sonja Lavaert, VU Brussel
  • prof. dr Bart Vanreusel, KU Leuven (emeritus)
  • prof. dr Martine Prange, Tilburg University
  • prof. dr Yoni Van Den Eede, VU Brussel
  • prof. dr Marc Van den Bossche, VU Brussel (promotor)

U kunt een exemplaar aanvragen via www.sandrameeuwsen.nl. Voor een nadere toelichting en verdere uitdieping van de inzichten ben ik uiteraard graag beschikbaar.

Sandra Meeuwsen is (sport)filosoof en changemanager binnen het domein van sport, bewegen en gezondheid. Zij is op 24 september 2020 gepromoveerd aan de Vrije Universiteit Brussel tot Doctor in de Wijsbegeerte en Moraalwetenschappen en blijft komend jaar verbonden aan de VUB als wetenschappelijk onderzoeker. Daarnaast is Sandra docent bij de Wagner Group en sinds dit jaar verbonden aan ondernemerscoöperatie HarveyBloom. Contact: sandra.meeuwsen@harveybloom.com

SandraMeeuwsen_doct_cov2_proef2

« terug

Reacties: 1

Wim Cassee
29-09-2020

Knap en goed geschreven verhaal. Dank daarvoor.

Twee belangrijke lessen zijn denk ik:
1) De wereld van de sport heeft de potentie om te verbinden en schijnbare tegengestelde belangen te overbruggen, omdat de een niet zonder de ander kan. Je illustreert dit met 'topsport-breedtesport', 'sport-bewegingsonderwijs', e.d.

2) De medaille van de sport kent twee gezichten: de bejubelde kracht van de sport, maar ook een donkere, ongekende kant die - als hij aan de oppervlakte komt - steevast leidt tot publieke verontwaardiging. Hoe abject soms ook, ontkennen of vingerwijzen en verder doorlopen helpt de sport niet. Helpt de maatschappij niet.

Willen we luisteren naar jouw - soms wat ongemakkelijke - boodschap en daarvan leren, dan vraagt dit in de eerste plaats om een moreel kompas en inspirerend leiderschap.

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst