door: Susan Nederveen & Otto Koppius
Frenkie de Jong en Matthijs de Ligt: het zijn twee van de grootste talenten bij Ajax de laatste jaren, maar tegelijkertijd illustreren ze ook twee hele verschillende aanvliegroutes voor talentontwikkeling door clubs. De Ligt is een voorbeeld van de opleidingskwaliteiten van een club: al op hele jonge leeftijd (9 jaar) bij Ajax gekomen en daar volledig intern opgeleid. De Jong daarentegen is een voorbeeld van de identificatiekwaliteiten van een club: tot zijn 18e bij Willem II gespeeld zonder daar echt door te breken, vervolgens gescout door Ajax die iets in hem zag en bij Ajax in korte tijd uitgegroeid tot een topspeler. Beide routes zijn dus mogelijk, maar je kunt als club niet onbeperkt in beide routes investeren, dus waar moet je prioriteit aan geven? Wat is belangrijker voor een club: talent identificeren of talent opleiden? En hoe kunnen we dat goed met data onderbouwen?
Talentontwikkeling meetbaar maken in een teamsport brengt een hoop complicerende factoren met zich mee, dus om een eerste antwoord te geven op deze vraag, kijken we naar talentontwikkeling in een individuele sport: zwemmen. Dit heeft het voordeel dat we een duidelijke prestatiemaatstaf hebben, namelijk persoonlijke records, waarbij we in het bijzonder naar de 100m vrije slag kijken omdat dat de meest universeel gezwommen slag is1. Om het effect van talenten identificeren versus talenten opleiden duidelijk te kunnen contrasteren, kijken we specifiek naar situaties waarin een jeugdzwemmer/jeugdzwemster2 overstapt naar een andere club.
Door de voortuitgang van het PR in de jaren na de overstap te vergelijken met dat van de zwemsters in dezelfde leeftijdscategorie, krijgen we een indicatie van hoe goed de nieuwe club is in het opleiden van talenten
Identificeren van talent
Dit is in feite een soort ‘veldexperiment’: van een zwemster die overstapt naar een nieuwe club, weten we haar persoonlijk record voor de overstap. Door haar PR voor de overstap te vergelijken met de PR's van de andere zwemsters in haar leeftijdscategorie, krijgen we een indicatie van hoe goed de nieuwe club is in het identificeren van bovengemiddeld getalenteerde zwemsters3. Door vervolgens de voortuitgang van haar PR in de jaren na de overstap te vergelijken met dat van de zwemsters in dezelfde leeftijdscategorie, krijgen we een indicatie van hoe goed de nieuwe club is in het opleiden van talenten.
Een concreet voorbeeld: in 2013 maakt een 14-jarige zwemster een overstap. Op het moment van overstap heeft ze een PR van 69 seconden op de 100m vrij. De mediaan van alle 14-jarige zwemsters in 2013 is 73.56 seconden, waarmee ze een relatieve prestatiescore heeft van (69/73.56)*100 = 93.84. Twee jaar later, als ze 16 is, zwemt ze de 100m vrij in een nieuw PR van 67 seconden. De mediaan van alle 16-jarige zwemsters in 2015 is 69.77 seconden, wat haar een relatieve prestatiescore geeft van (67/69.77)*100=96.0. Hoewel ze dus in absolute zin zeker vooruitgegaan is, is de concurrentie nog meer vooruitgegaan en heeft de club haar dus relatief iets minder goed opgeleid.
Zwemclubs zijn over het algemeen goed in staat om de talenten te identificeren
Zwemmers/zwemsters twee jaar na overstap gevolgd
Deze scores hebben we berekend aan de hand van data van Swimrankings.net voor 334 jeugdzwemmers en –zwemsters die in de periode 2012-2015 een overstap gemaakt hebben en die we vervolgens tot twee jaar na hun overstap gevolgd hebben qua ontwikkeling van hun PR. Voordat we naar de vraag over het relatieve belang van talent identificeren of talent opleiden gaan, eerst twee grafieken om een wat beter beeld te geven van de data.
Ten aanzien van talenten identificeren laat de data links in figuur 1 duidelijk zien dat het de betere zwemsters zijn die een overstap maken: de PR's van zwemmers/zwemsters die een overstap maakten (blauw) liggen duidelijk meer naar links (m.a.w. snellere tijden) dan de PR's van zwemmers/zwemsters die geen overstap maakten (rood). Met andere woorden: zwemclubs zijn over het algemeen goed in staat om de talenten te identificeren.
Kleine stapjes
Ten aanzien van talenten opleiden laat de data hieronder in figuur 2 zien dat verreweg de grootste ontwikkeling plaatsvindt in de periode tot 17 jaar (meisjes) en 18 jaar (jongens). Uiteraard vindt er daarna zeker nog wel verdere ontwikkeling plaats in een aantal gevallen, maar dit zijn vaak maar hele kleine stapjes (en zoals de verdeling laat zien, zijn er ook de nodige zwemmers en zwemsters die niet meer in de buurt komen van hun PR na die leeftijd)5.
Deze gegevens ten aanzien van de PR's en de ontwikkeling ervan hebben we per zwemmer en zwemsters geanalyseerd zoals boven beschreven in het voorbeeld. Deze hebben we vervolgens geaggregeerd tot prestaties op clubniveau om met behulp van een multilevel regressie in combinatie met een relative weight analysis (RWA)6 het relatieve belang van talent identificeren versus talent opleiden voor clubs te kwantificeren. Hieruit bleek dat het relatieve belang van talent opleiden 15% was en het belang van talent identificeren maar liefst 85%!
De Frenkie de Jong-route zet in het zwemmen veel meer zoden aan de dijk dan de Matthijs de Ligt-route
Twee kanttekeningen
Voordat clubs echter nou al hun trainers de deur uit doen en vervangen door pure scouts, wel twee kanttekeningen bij de interpretatie van deze resultaten. Ten eerste is een goede interne opleiding voor een club noodzakelijk om talenten überhaupt te kunnen bewegen om een overstap te maken, want geen talent zal willen overstappen naar een club die talenten niet verder helpt. Ten tweede, en nog belangrijker: die 15% opleiden zal in de praktijk wel het verschil maken tussen een talent dat de top wel haalt en een talent dat de top niet haalt, dus opleiden blijft essentieel. Wat de data wel zeggen, is dat de Frenkie de Jong-route in het zwemmen veel meer zoden aan de dijk zet dan de Matthijs de Ligt-route. Kortom, de zwemclub die eens gaat kijken bij het Willem II van het zwemmen, zou zomaar eens een nieuwe topper kunnen vinden.
Noten:
- We hebben ook de 100m vlinderslag geanalyseerd, waar vrijwel dezelfde patronen uitkwamen. In deze column beperken we ons daarom tot de 100m vrije slag. We hebben ons alleen gericht op tijden gezwommen bij wedstrijden in 25m-baden, omdat die veel vaker voorkomen dan wedstrijden in 50m-baden.
- We hebben data van zowel jongens als meisjes geanalyseerd, maar de uitkomsten t.a.v. het belang van identificeren vs. opleiden verschilden niet substantieel.
- Uiteraard zijn er ook overstappen die niet het gevolg zijn van scouting door de nieuwe club, maar door andere oorzaken zoals verhuizing van de ouders. Deze kunnen we niet uit onze data filteren, maar omdat dit soort overstappen onafhankelijk zijn van de talentstatus van een zwemsters, betekent dat dat onze resultaten aan de conservatieve kant zijn.
- Omdat we de mediaan gebruiken in plaats van het gemiddelde (om de invloed van uitschieters niet te groot te maken), betekent een score onder de 100 dat een zwemster bij de ‘snellere helft’ zit van haar leeftijdscategorie en een score boven de honderd dat een zwemster bij de langzamere helft zit. Met andere woorden: hoe lager de score, hoe relatief sneller de zwemster.
- Voor verdere achtergrond over de lange-termijn carrière van zwemmers en zwemsters: Allen et al. (2014) laten zien dat de piekleeftijd van olympiërs op ongeveer 24 jaar (m) en 22 jaar (v) ligt en dat olympiërs in aanloop naar de piek gemiddeld 2,4% zijn vooruitgegaan in de vier jaar voorafgaand aan de piek
- Zie een eerdere column over Formule 1 voor meer uitleg en verwijzingen waarom RWA een betere methode is.
Susan Nederveen is in 2019 afgestudeerd aan de Rotterdam School of Management bij de CEMS Master Master in International Management. Deze column is gebaseerd op haar afstudeeronderzoek.
Otto Koppius is universitair docent Business Analytics op de Rotterdam School of Management, Erasmus Universiteit. Hij doet vooral onderzoek naar toepassingen van nieuwe databronnen zoals wearables en nieuwe analysemethoden om vraagstukken rondom talentmanagement, coördinatie in teams en de fysieke en mentale fitheid van atleten en werknemers te bestuderen. Naast zijn universitaire werk is hij roeicoach en heeft hij meerdere ploegen naar wereldkampioenschappen en andere grote toernooien begeleid. Voor meer informatie: okoppius@rsm.nl.