Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Doping in het schaatsen (2): astmamedicijnen en afwijkende bloedwaarden 26 maart 2019

door: Jurgen van Teeffelen

‘De Volkskrant belooft met nieuwe onthullingen over doping in de schaatssport te komen. Dat er iets gevonden wordt, lijkt onvermijdelijk. Waarschijnlijk is het niet eens nodig om 33 jaar terug in de tijd te gaan.’ Zo luidde de slotzin van het artikel dat ik eind vorig jaar schreef naar aanleiding van het nieuws over het verdwenen ‘dopingkoffertje’. De combinatie van een gebrekkig antidopingbeleid en een zelf-gerapporteerd middelengebruik van bijna vijf procent door Nederlandse topatleten, waaronder schaatsers, maakte het in mijn ogen evident dat in ons land dopingregels overschreden worden en dat ook de schaatssport niet schoon is. 

De Volkskrant deed wat het beloofde en publiceerde een serie vervolgverhalen. Echt knallen doet het nog niet, daarvoor is het bewijs te fragmentarisch. Maar uit gesprekken met oud-topschaatsers en artsen komt overduidelijk een beeld naar voren dat ook in de schaatssport de grenzen worden opgezocht als het om het gebruik van verboden middelen gaat. Zo werden in de jaren tachtig en begin jaren negentig van de vorige eeuw anabole steroïden aangeboden door bondsarts Pluijmers terwijl huisarts Karsten een groep van vier topschaatsers bij het gebruik ervan begeleidde. Tussen 2000 en 2010 waren er astmamiddelen en ontstekingsremmers die soms zonder medische noodzaak aan schaatsers werden voorgeschreven

Laten we eens kijken naar de beschikbare cijfers over het gebruik van astmamedicijnen en bloeddoping in de topsport

En ook het gerommel met rode bloedcellen bleek niet aan de schaatssport voorbij te zijn gegaan. Praktijken die we wel kennen van andere sporten, zoals het wielrennen en atletiek, maar die vooral de vraag oproepen hoe groot het gebruik van middelen in de schaatssport, en in het bijzonder bij de Nederlandse ploeg, echt was. Laten we daarvoor eens kijken naar de beschikbare cijfers over het gebruik van astmamedicijnen en bloeddoping in de topsport.

Astmamiddelen
Sinds het in 1975 werd toegestaan is het aantal topsporters dat astmamedicatie neemt gestaag toegenomen en inmiddels min of meer gestabiliseerd. Ken Fitch, jarenlang lid van de medische commissie van het IOC, rapporteerde in 2002 en in 2012 de volgende cijfers over het gebruik van luchtwegverwijders tijdens de olympische toernooien: Atlanta 1996 – 3,6% van de deelnemers; Nagano 1998 – 5,6%; Sydney 2000 – 5,5%; Salt Lake City 2002 – 5,2%; Athene 2004 – 4,2%; Torino 2006 – 7,8%; Beijing 2008 – 7,2%; Vancouver 2010 – 7,1 %. 

Het is niet zo vreemd dat menig Nederlandse schaatser in zijn loopbaan gebruik maakt van een puffer met astmamedicatie

Vooral duursporters krijgen met astmatische klachten te kampen tijdens het beoefenen van hun sport: triatlon, wielrennen en zwemmen vormden de top drie bij de Zomerspelen van 2004 en 2008; langlaufen, de Noordse combinatie én schaatsen waren koplopers tijdens de Olympische Winterspelen van 2002, 2006 en 2010. Het is niet zo vreemd dus dat menig Nederlandse schaatser in zijn loopbaan gebruik maakt van een puffer met astmamedicatie; het gebeurde wellicht ook terwijl de conditie van de luchtwegen daar geen aanleiding toe gaf, vertelt het Volkskrantartikel, dat vooral ingaat op de periode tussen 2000 en 2010. 

Grootgebruiker
Tijdens de Olympische Winterspelen in Nagano in 1998 was de Nederlandse ploeg in ieder geval al grootgebruiker van astmamedicijnen: 33 procent van de ploeg gaf bij de medische commissie van het IOC aan tijdens dat toernooi luchtwegverwijders te inhaleren. Daarmee was ons land ruime koploper: bij nummer twee (Australië) en drie (Verenigde Staten) ging het om 20 en 17 procent, respectievelijk. Redelijkerwijs waren het vooral de schaatsers die astmamedicatie namen. Zij maakten in ieder geval de grote meerderheid uit in het team: 16 van de 22 Nederlandse deelnemers kwamen op een schaatsonderdeel uit

ColumnXLJurgen-1Onder hen waren Rintje Ritsma en Erben Wennemars, die recent aan de NOS vertelden dat zij in ieder geval tijdens hun schaatscarrière medicijnen voor hun astma gebruikten. Het blijft gissen maar als we veronderstellen dat de vijf resterende atleten met astmamedicatie ook schaatsers waren, betekent het dat bijna 45 procent van de Nederlandse schaatsers een puffer tegen astmaklachten gebruikte in Nagano. Dat zou inderdaad hoog zijn: van alle deelnemende schaatsers aan het olympisch schaatstoernooi in 1998 gebruikte 17,4 procent een luchtwegverwijder

Op alle Olympische Zomer- en Winterspelen tussen 2000 en 2010 wonnen atleten mét astmamedicatie relatief meer medailles dan hun concurrenten zonder

Schermafbeelding 2019-03-24 om 20.50.27Het blijft schimmig
Dat was 1998; onduidelijk is hoe het er in de jaren erna aan toe ging. En hoeveel schaatsers op dit moment nog astmamedicijnen puffen. Medisch directeur Cees-Rein van den Hoogenband van sportkoepel NOCNSF vertelde aan de Volkskrant dat het 80 tot 90 procent van alle langebaanschaatsers betreft; volgens sportarts Jean Driessen gaat het eerder om 30 tot 40 procent, aldus de NOS. Het blijft een beetje schimmig allemaal. 

In ieder geval weerhoudt het hebben van astma en het daaraan gekoppelde gebruik van medicijnen sporters er niet van om topprestaties te leveren: op alle Olympische Zomer- en Winterspelen tussen 2000 en 2010 wonnen atleten mét astmamedicatie relatief meer medailles dan hun concurrenten zonder. Vooral op de Winterspelen: 12 tot 16 procent van alle medailles werd daar weggekaapt door astmatische atleten; dit terwijl het aantal deelnemers met astmamedicatie slechts tussen de 5 en 8 procent lag. Sinds 2011 hoeven sporters geen doktersverklaring meer te overleggen om inhalatiemedicatie voor hun astma te gebruiken.

Bloeddoping
In 2009 voerden de dopingautoriteiten het bloedpaspoort officieel in als opsporingsmiddel voor het gebruik van bloeddoping (met name epo en bloedtransfusie); ervoor werden bloedmonsters vooral verzameld om inzicht te krijgen. Harm Kuipers, tussen 2000 en 2017 lid van de medische commissie van de internationale schaatsbond ISU, heeft het tegenover de Volkskrant over 5 tot 6 landgenoten met afwijkende bloedwaarden gedurende die 17 jaar. Wereldwijd zou het gaan om 90 gevallen in die periode. 

‘10 tot 15 procent’ van de schaatsers zouden hun olympische successen tussen 1988 en 2006 te danken hebben aan opvallende bloedwaarden

Schermafbeelding 2019-03-24 om 20.53.55In een interview met de NOS in 2013 suggereerde Kuipers’ collega Jim Stray-Gundersen dat ‘10 tot 15 procent’ van de schaatsers hun olympische successen tussen 1988 en 2006 te danken had aan opvallende bloedwaarden. 

Dat laatste getal komt in de buurt van de cijfers die voor de atletieksport gerapporteerd zijn. De Britse krant ‘The Sunday Times’ en de Duitse televisiezender ARD lieten in 2015 twee experts naar 12000 gelekte bloedtesten van 5000 atleten in de periode 2001-2012 kijken en concludeerde dat één op de zeven atleten (waaronder 146 winnaars van een Olympische medaille) een verdacht profiel vertoonde, oftewel 14 procent. Hoewel een verdacht bloedprofiel niet direct het gebruik van epo of een bloedtransfusie hoeft te betekenen, komt die 14 procent precies overeen met de geschatte prevalentie van bloeddoping in topatleten die onderzoekers van het Zwitserse dopinglab in 2011 rapporteerden; hiervoor hadden ze ruim 7000 bloedmonsters van 2737 atleten tussen 2001 en 2009 geanalyseerd. 

Zelfrapportage
En bloeddoping is nog maar één verboden manier om de prestatie op te krikken. Toen ruim 2000 atleten tijdens de WK en Pan-Amerikaanse Spelen in 2011 via de ‘Randomized Response’ methode - geschikt om een eerlijk antwoord op een gevoelige vraag te krijgen - gevraagd werd naar hun dopinggebruik, gaf respectievelijk 44 en 57 procent van de deelnemers aan het afgelopen jaar verboden middelen te hebben genomen

Bij het schaatsen viel 0,9 procent van de testen positief uit en werd uiteindelijk niemand vanwege een dopingvergrijp geschorst

Het leeuwendeel van deze dopingzondaars lijkt rustig zijn gang te kunnen gaan: het percentage sporters dat positief wordt bevonden bij dopingcontroles door het internationale antidopingagentschap WADA is al jaren slechts een paar procent. Volgens de WADA-cijfers van 2016 ging bij 1,2 procent van de verzamelde urine- en bloedmonsters in de atletiek een alarmbel af; de helft van de atleten om wie het ging werd ervoor gestraft.. Bij het schaatsen viel 0,9 procent van de testen positief uit en werd uiteindelijk niemand vanwege een dopingvergrijp geschorst. 

Sukkels
Een gebrek aan controles, nieuwe middelen en methodes die nog niet opgespoord kunnen worden en, blijkens de interviews van Kuipers en Stray-Gundersen, bonden die liever niet willen dat hun sport bezoedeld wordt door dopinggevallen en sporters waarschuwen wanneer er het gevaar van een positieve test dreigt: ze dragen allen bij aan het lage opsporingspercentage van dopinggebruikers. 'We pakken met onze tests alleen de allergrootste sukkels. De mensen die niet slim gebruiken', citeert de Volkskrant een voormalig medewerker van de Noorse dopingautoriteit. 

Schermafbeelding 2019-03-24 om 21.01.26Maar de KNSB ziet dit heel anders en vindt juist dat het systeem prima werkt. 'Het bevestigt in ieder geval het beeld dat we zelf al hadden: namelijk dat het antidopingbeleid in de schaatssport werkt', zo reageerde algemeen directeur Herman de Haan van de bond op de ontboezeming van Kuipers dat schaatsers met een verdachte bloedwaarde gewaarschuwd en onder verscherpt toezicht gesteld werden. De Haan bevestigt dat dopingcontroles vooral een preventieve werking hebben. 'Als iemand verdacht wordt en je schroeft de intensiteit van de controles op, dan is dat een bewijs dat je er niet mee wegkomt en voorkom je doping.' Dat de schaatsbond in de afgelopen twaalf jaar maar twee gevallen gehad die positief waren (Wesley Lommers en Thom van Beek) onderschrijft het succesvolle beleid, aldus De Haan. 

Inventarisatie
Om echt te weten hoe groot het gebruik van verboden middelen binnen de schaatssport is, is een inventarisatie onder de schaatsers zelf, zoals de atletiek in 2011 tijdens twee grote toernooien deed, nodig - dat ging overigens niet zonder slag of stoot: de onderzoekers werden jarenlang door WADA en de internationale atletiekunie IAAF getraineerd om hun studie te publiceren. De enquête die de Nederlandse dopingautoriteit in 2014 en 2015 onder een groep van 300 Nederlandse sporters hield, en waarin 4,2 procent van de statushouders aangaf middelen van de dopinglijst te gebruiken, laat in ieder geval zien dat ook in ons land de voorstanders van een schone sport niet klakkeloos mogen afgaan op alleen de uitslag van een dopingtest.

Het schaatsseizoen is inmiddels voorbij. Maar de Volkskrant is nog niet klaar met hun serie, verklaarde Mark Misérus, een van de drie onderzoeksjournalisten die zich op het dossier ‘Doping in het schaatsen’ hebben gestort, recent op de radio. Mét naar alle waarschijnlijkheid een onthulling over het huidige schaatsen. Of de KNSB het antidopingsysteem dan nog steeds zo goed vindt werken? We wachten het rustig af.

Jurgen van Teeffelen (1968) is freelance wetenschapsjournalist sinds 2014. Tot die tijd werkte hij als gepromoveerd fysioloog aan universiteiten in Nederland (AMC, Maastricht) en de Verenigde Staten (Yale). Van Teeffelen schrijft graag over wetenschap in relatie tot sport en bewegen en over doping. Begin 2019 is zijn boek ‘Het maakbare uur. Een zoektocht naar de ultieme wielerprestatie’ verschenen. Voor meer informatie: www.jurgenvanteeffelen.nl.

« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst