door: Michiel de Nooij
Het EK atletiek staat op het punt van beginnen. Ik heb al twee lezingen voorbij zien komen die gaan over hoe goed dit soort evenementen zijn voor de (lokale) economie. Maar weinig mensen realiseren zich dat dit sprookjes zijn, waarbij de magie zit in de multiplier. Nu richten de onderzoekers zich op de bijzaak en niet op de hoofdzaak van sportevenementen. Niet de magie van de multiplier moet de evaluaties bepalen, maar de magie van het evenement: de beleving, het plezier de ervaring, de verbinding met elkaar. Juist daar draait het om.
Beleidsmakers en politici halen graag sportevenementen naar hun gemeente, regio of land omdat dit goed is voor publiciteit en een mooie economische spin-off heeft.1 De afgelopen jaren zijn vooral evaluaties van de economische spin-off gemaakt. Onder de vlag van de Werkgroep Evaluatie Sportevenementen (WESP)2 zijn ruim vijftig economische impactanalyses gemaakt, en er zijn er ook nog een aantal die niet onder deze vlag zijn gemaakt.
"Veel conclusies over de economische impact van sportevenementen zijn sprookjes "
Bij de berekening van de economische impact is een aantal onderdelen cruciaal (zoals een schatting van het aantal bezoekers en hoe om te gaan met uitgaven van lokale bezoekers), maar de meest cruciale is de multiplier. Ik wil het hier hebben over dit onderdeel dat het meeste uitmaakt voor de uitkomst en waar het het minste over gaat. Hieronder ga ik eerst na wat deze technische term betekent (op een niet-technische manier). Daarna beschrijf ik de verschillende manieren waarop onderzoekers er nu mee omgaan. Ik stel vast dat veel conclusies over de economische impact van sportevenementen sprookjes zijn. De magie zit in de multiplier.
Daarna ga ik in op de implicaties van de magie. Hopelijk volgen er geen magische evaluaties meer. Sportevenementen wel goed evalueren is onderzoekstechnisch lastiger, en vergt meer tijd en vaardigheden bij de onderzoekers en dus ook meer budget bij de uitbestedende organisaties. Een alternatief is niet evalueren. Ik hoop op minder maar betere onderzoeken, waarin de belangrijkste baat van een sportevenement centraal staat: de magie van het sportevenement zelf, het plezier, de ervaring, de verbinding met elkaar, de beleving.
Wat is de multiplier?
Een Economische Impact Analyse (verder kortweg EIA) analyseert de impact van een sportevenement op een lokale economie. De EIA’s die voor sportevenementen worden uitgevoerd, maken een schatting van alle uitgaven die extra zijn in een gebied en vermenigvuldigen dat met een multiplier. Zo komen ze op een groei van de lokale economie. Alles wat geen extra uitgave is, zit niet in een EIA. Dus bestedingen van lokale bewoners en niet-marktgoederen, zoals plezier, city marketing-effecten en trots, zitten niet in een EIA.
De gedachte van de multiplier is dat de extra bestedingen weer tot extra bestedingen leiden. Bijvoorbeeld als er extra overnachtingen zijn in een hotel, dan moet het hotel meer broodjes inkopen bij de bakker voor het ontbijtbuffet. Hierdoor heeft de bakker ook meer geld. De bakker gaat dat ook weer uitgeven. Hierdoor wordt het effect groter dan de oorspronkelijke extra bestedingen. Dit multipliereffect wordt ook wel aangeduid als een kettingreactie of sneeuwbaleffect. Hierdoor zou een multiplier groter dan 1 kunnen zijn.
Echter, het multipliereffect wordt beperkt doordat er ook weglekeffecten optreden. Een deel van de extra inkomsten van bedrijven en burgers wordt gespaard (spaarlek), komt bij de overheid (belastinglek) of in het buitenland terecht (invoerlek). Dit verkleint de multiplier en een multiplier kleiner dan 1 is ook mogelijk. Wat dit effect kan versterken, is dat bedrijven hun prijzen of lonen moeten verhogen om personeel aan te trekken voor de extra productie.
Hierdoor kunnen andere producenten besluiten hun productie te verlagen (algemeen-evenwichtseffect). Dus als de horeca veel extra personeel vraagt voor de bezoekers van een sportevenement, dan moet dat ergens vandaan komen (de bollentelers kunnen niet meer aan bollenpellers komen). Het kan zijn dat er tijdelijk meer gewerkt wordt, dat de werkeloosheid daalt, maar ook dat andere productie blijft liggen. Deze lagere productie is lastig te meten, maar bij grote sportevenementen waarschijnlijk belangrijk.
En meer nog, een uitgave door een buitenlander bij een sportevenement is een soort export. Er wordt een goed of dienst geleverd aan iemand van buiten. En als er geld verdiend wordt met export, leidt dat ook weer tot import. Bij het evalueren van een sportevenement kunnen we wel bezoekers van buiten bevragen naar hun bestedingen, dus dat zien en meten we. Maar het is niet te zien wie welke buitenlandse producten importeert. Dus dat meten en zien we niet. Maar het is er wel.
"Sportevenementen zijn als we ze evalueren als ‘hoeveel geld van buiten verdienen we ermee’, eigenlijk bijzondere vormen van export"
Een voorbeeld ter illustratie. Een Amerikaan drinkt een Nederlands biertje en of hij dat in Nederland of in Amerika doet maakt niet veel uit. Hij betaalt met dollars. Die worden ergens omgewisseld, maar Nederland heeft er meer dollars door. Die geven we uit. We importeren een Amerikaans biertje. Daardoor hebben we misschien wel een lekkerder biertje dan zonder de handel, maar er wordt niet meer bier geproduceerd (het geïmporteerde Amerikaanse biertje leidt tot lagere bierproductie hier).3
Even deze laatste gedachte vasthoudend: dus sportevenementen zijn als we ze evalueren als ‘hoeveel geld van buiten verdienen we ermee’, eigenlijk bijzondere vormen van export. De Nooij et al. hebben het export-stimuleringsbeleid van het ministerie van Economische Zaken geanalyseerd.4 Omdat exporterende bedrijven over het algemeen productiever zijn dan niet-exporterende bedrijven leidt meer export tot meer welvaart. De schatting voor deze extra welvaart was het verschil in productiviteit tussen exporterende en niet-exporterende bedrijven, 1,5 procent van iedere euro meer export is ook extra welvaart.5 In lijn hiermee is een multiplier van 0,015 logisch en is wat tot nu toe wordt gebruikt dus veel te hoog.
Wat gebeurt er in de praktijk bij Nederlands EIA’s?
Het gros van de Nederlandse EIA’s volgt de WESP-richtlijnen.6 Hierin wordt geen multiplier gebruikt, althans niet expliciet. Wat er gebeurt, is dat er uitgerekend wordt hoeveel extra bestedingen er zijn. Dit wordt als de economische impuls gebracht. Soms wordt expliciet aangegeven dat de extra bestedingen een bovengrens vormen omdat eventuele verdringing niet is meegerekend.7 Maar effectief worden de extra bestedingen gepresenteerd als de eindkomst. De meeste lezers van dit soort studies interpreteren dit als gelijk aan de groei van de lokale economie. Impliciet hanteert men daarmee een multiplier van 1.
Buiten WESP gebeuren afwijkende dingen. Zo heeft PWC (2014)8 een voorspellende EIA gemaakt van Amsterdam als speelstad tijdens Euro 2020. Deze EIA wijkt af van de WESP-methodologie en neigt naar een maatschappelijke kosten-batenanalyse, maar lijkt hier ook af te wijken van de standaardaanpak.9 PWC heeft de extra bestedingen geschat, deze vervolgens verminderd met de extra kosten die gemaakt moeten worden voor dit evenement en dit saldo vermenigvuldigd met een multiplier van 1,55. PWC verwacht dat verdringing een kleine rol speelt omdat de omvang van het evenement klein is (vier interlands).
De Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool In Holland en Sport2B10 hebben in hun analyse van de TCS marathon in Amsterdam deze multiplier gebruikt met een neerwaartse bijstelling voor Amsterdam. Hierdoor was de multiplier hier 1,4, en werden de 11,3 miljoen euro additionele bestedingen een totale directe en indirecte economisch impact van 15,8 miljoen euro. Eenzelfde multiplier hebben deze auteurs gebruikt voor hun analyse van het WK roeien (2014).
Het Kenniscentrum Kusttourisme heeft de finish van de Tour in Zeeland geanalyseerd.11 Het hoofdstuk over de economische impact (p. 9, 10) beschrijft hoe de additionele bestedingen van bezoekers nog geen extra toegevoegde waarde zijn. Daarvoor corrigeren ze de additionele bestedingen eerst voor BTW en daarna wijzen ze de uitgaven aan de diverse sectoren in een input-output model toe. Hierbij zorgen goederen die geïmporteerd worden voor een verlaging van de impact voor Zeeland en zorgen de onderlinge leveringen tussen sectoren voor de bepaling van de uiteindelijke extra toegevoegde waarde in Zeeland. De additionele bestedingen van 2,1 tot 2,4 miljoen euro leiden na correctie voor BTW en import tot gecorrigeerde bestedingen van 1,5 tot 1,7 miljoen.12
Dit levert via het model een toegevoegde waarde op van 0,8 tot 0,9 miljoen euro.13 Dat zou een multiplier van 0,385 betekenen. In de samenvatting (p.24) worden wel de totale uitgaven en de additionele uitgaven genoemd maar niet de berekende toegevoegde waarde. Omdat de additionele uitgaven groter zijn dan de investering voor de Tour de France (1,6 miljoen euro) concludeert het Kenniscentrum Kusttoerisme dat de investering zich royaal terugverdiend heeft. Daarmee heeft deze EIA een interessante multiplieranalyse die vervolgens (in de conclusie die iedereen leest) niet gebruikt is. Naast economische impactanalyses zijn er een aantal maatschappelijke kosten-batenanalyses (MKBA’s) gemaakt waarbij bestedingen van bezoekers een (grote) rol spelen.
In de maatschappelijke kosten-batenanalyse van het WK voetbal leiden buitenlandse bestedingen tot een impuls van 114, en in de VMKB Olympische Spelen werd een multiplier van 0,5 gebruikt15, en in de MKBA van de Olympische Spelen werd de multiplier gevarieerd van 0,015, 0,5 en 1.16 De VMKBA schat dat iedere euro extra besteding in Nederland leidt tot 0,5 euro meer welvaart (een multiplier van 0,5). De multiplier is gecorrigeerd voor het weglekeffect van bestedingen naar het buitenland via import, en er is gecorrigeerd voor verdringing van reguliere toeristen. Er is geen verdringing of algemeen evenwichtseffect meegenomen voor mensen die in de toeristenindustrie werken, of voor het organiserend comité. In de samenvatting wordt dit wel besproken, maar het komt niet terug in de berekeningen. Deze MKBA’s gebruiken heel Nederland als basis terwijl de meeste EIA’s een veel kleiner gebied hanteren, wat leidt tot positievere uitkomsten (want meer uitgaven zijn additioneel).
Van de Dam tot Damloop heb ik eerder zowel een MKBA als een EIA gemaakt. In het hoofdrapport en een publicatie op Sport Knowhow XL hebben we een multiplier van 1 gebruikt.17 In een latere gevoeligheidsanalyse voor TPEdigitaal hebben we een multiplier van 0,02, 0,5 en 1 doorgerekend. De EIA-uitkomst daalt erg hard als de multiplier daalt. Het effect op de maatschappelijke kosten-baten is veel kleiner omdat een sportevenement veel andere maatschappelijke baten heeft dan bestedingen van buiten.18
"De economische impact die gevonden wordt, is altijd veel hoger dan hoeveel een economie groeit door een sportevenement"
Wat nu als je met deze redeneerlijnen kritisch naar de praktijk kijkt?
De meeste EIA’s hanteren een multiplier van 1, sommige van ruim daarboven en een heel enkele een lagere. Het maakt dus al uit wie een evenement evalueert. Wat verder opvalt is dat de multiplier bijna nooit beargumenteerd wordt, maar impliciet gelaten wordt. Als de multiplier wordt beargumenteerd worden de argumenten voor een lage multiplier nooit allemaal genoemd of gebruikt. Algemeen evenwichtseffecten (verdringing op de arbeidsmarkt) en dat export tot import leidt, worden niet benoemd, laat staan doorgerekend. De economische impact die gevonden wordt, is daarom altijd veel hoger dan hoeveel een economie groeit door een sportevenement. Door de magische multiplier geven de EIA’s een te rooskleurig beeld van het economisch belang van sportevenementen.
En nu dan?
Dat roept de vraag op hoe verder, zowel met sportevenementen als met de uitvoering van evaluaties. Laten we eerst kijken waarom we evalueren. Zolang er alleen private beslissingen zijn, hoeft er niet zoveel geëvalueerd te worden. Als mensen ergens hun eigen geld en tijd aan uitgeven is dat omdat hun baten groter zijn dan hun kosten, en is dat economisch gezien meestal goed. Het verhaal wordt anders als er publiek geld wordt uitgegeven. Dan wordt in wezen andermans geld uitgegeven en is een verantwoording waarom dit goed is nodig.
"Een economische impactanalyse geeft geen goed beeld van of een sportevenement goed is voor de economie, maar ook niet of het evenement goed is voor de welvaar"
Daar schieten EIA’s dus flink in tekort. Ze kunnen hooguit de schijn van verantwoording wekken. Deels speelt die magische multiplier een rol. En deels mist veel in een EIA: alle niet-geldelijke baten, het plezier dat er (gratis) is en de slecht gemeten en ronduit beroerd gewaardeerde mediawaarde. Een EIA geeft daarom geen goed beeld van of een sportevenement goed is voor de economie, maar ook niet of het evenement goed is voor de welvaart.
Kortom, dit is zonde van alle tijd, geld en energie van onderzoekers, enquêteurs, organisaties en de vrijwilligers die vragenlijsten invullen bij die ruim vijftig onderzoeken die de afgelopen jaren gehouden zijn. Willen onderzoeken iets zinnigs zeggen over of een evenement goed is voor de welvaart of niet (en dus overheidssteun terecht kan zijn), dan moeten de belangrijkste maatschappelijke kosten en baten gemeten en gewaardeerd worden.19 In de vergelijking EIA en MKBA bij de Dam tot Damloop heb ik hier samen met collega’s een eerste aanzet toe gegeven, maar verdere methodologische stappen zijn nodig. Net als meer empirisch waarderingsonderzoek naar zachte effecten (plezier, geluk, spanning, sensatie) nodig is. Onderzoeken naar bestedingen zijn niet zo interessant meer. We weten er al veel van, en met een goed doordachte multiplier is het belang ervan klein.
Deze nieuwe richting voor onderzoek is onderzoekstechnisch lastiger, en vergt meer tijd en vaardigheden bij de onderzoekers en dus ook meer budget bij de uitbestedende organisaties (‘alle waar is naar zijn prijs’ geldt helaas ook bij onderzoek). Samenwerking van een aantal evenementen of gemeenten kan een oplossing zijn.
Of, als het geld voor goed onderzoek er niet is, kunnen we ook als maatschappij ervoor kiezen het niet te onderzoeken. We weten dan net zo veel als nu20 en het kost minder. Mijn droom is dat als de magie van de multiplier uitgewerkt is, er veel minder onderzoeken gebeuren, maar dat er in plaats van de vijftig EIA’s van de afgelopen jaren bijvoorbeeld tien onderzoeken gebeuren met een navenant hoger budget, waarvan we wel leren wat de maatschappelijke baten zijn van sportevenementen.
Dus geen magie meer? Juist wel!
Mijn pleidooi is dus om de magische multiplier serieus te nemen en ons niet meer op extra bestedingen te richten. Dat is geen maatschappelijke baat of hooguit een kleine. Is er dan geen magie meer? Jawel. En daar moet het onderzoek zich juist oprichten. De magie van een sportevenement, het plezier, de ervaring, de verbinding met elkaar, de beleving. Ik herinner mij de start van de Giro in Amsterdam nog, wat ik de rest van het weekend gedaan heb? Geen idee. Voor die magie organiseren we sportevenementen, daarvoor gaan we ernaar toe. Niet voor die twee bier die ik daar drink. En juist die magie moeten we centraal stellen als we iets zinnigs willen zeggen over maatschappelijke baten.
Noten:
1. Zie bijvoorbeeld Sport Knowhow XL, 14 april 2016 'Gelderland reserveert 15 miljoen voor sportevenementen'
2. www.evenementenevaluatie.nl
3. In het voorbeeld gebruik ik een niet-EU ingezete als voorbeeld, dat legt makkelijker uit door verschillen in valuta. Het verhaal gaat op voor alle bezoekers van buiten het studiegebied, ook als ze met euro’s betalen.
4. Michiel de Nooij, Marcel van den Berg, Harry Garretsen en Henri de Groot (2010) MKBA van Handelsbeleid: Een illustratie aan de hand van het Programma Starters op Buitenlandse Markten. TPEdigitaal, 2010 jaargang 4(1) pagina 108-126.
5. Dit was het compositie-effect. Er kan ook een leereffect optreden als er ook medewerkers in het exporterende bedrijf zijn die niet voor de export werken. Dit is kleiner 0,5 procent en lijkt voor sportevenementen niet waarschijnlijk
6. De richtlijnen van WESP worden ook door het ministerie van VWS als voorwaarde gesteld voor subsidie aan grote sportevenementen (ministerie van VWS 2013, Beleidskader sportevenementen, p. 10).
7. Zie bijvoorbeeld Zuyd Hogeschool, NHTV, Mulier Instituut (2013) Evaluatie WK wielrennen. Economische impact, beleving onder lokale bevolking en promotionele waarde.
8. PWC (2014) EURO 2020: Economische impactanalyse
9. Romijn, Gerbert, en Gusta Renes (2013) Algemene leidraad voor maatschappelijke kosten-batenanalyse. CPB/PBL.
10. Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Inholland en Sport2B (2015). TCS Amsterdam Marathon 2014.
11. Kenniscentrum Kusttourisme (2016) Tour de France Zeeland: Geslaagd!
12. Additionele bestedingen worden berekend op basis van enquêtes en met behulp van bezoekers aantallen. Volgens Omroep Zeeland zijn de additionele bestedingen van het Kenniscentrum Kusttourisme veel te hoog omdat ze het aantal bezoekers veel te hoog hebben ingeschat.
13. Het rapport meldt hierbij tevens de werkgelegenheidsbaten in FTE met als grote risico dat deze beide als baat worden geïnterpreteerd terwijl het één een andere weergave van de ander is.
14. Michiel de Nooij, Marcel van den Berg en Carl Koopmans (2010) Brood of spelen? Kosten-batenanalyse van het WK Voetbal in Nederland. TPEdigitaal, jaargang 4(3) pagina 79-100
15. Blok, P., G-J. Fernhout, E. Gerdes, H. Kandel, S. Schenk, C. Tunnel en T. Bridges, 2011, Verkenning Maatschappelijke Kosten en Baten van de Olympische en Paralympische Spelen 2028 in Nederland - Eindrapport, Rebel, Arup.
16. Michiel de Nooij (2012) Een alternatieve maatschappelijke kosten-batenanalyse van het organiseren van de Olympische Spelen in Nederland in 2028. TPEdigitaal, 2012 jaargang 6(1) pagina 91-107.
17. Michiel de Nooij, Peter Horsselenberg (2015) Op Sport Knowhow XL, 24 maart 2016, De waarde van een sportevenement
18. Michiel de Nooij en Peter Horsselenberg (2016) Dam tot Damloop 2013: meer maatschappelijke dan economische waarde. TPEdigitaal 2016 jaargang 10(1) pagina 88-102
19. Ik ben binnen de sport niet mainstream, in de zin dat ik vooral MKBAs maak en geen EIAs. Daarmee ben ik buiten de sport juist weer wel mainstream want daar gebeuren bijna geen EIAs en juist wel MKBAs. De twee grootste sportevenementen waar de laatste jaren sprake van geweest zou zijn, het WK voetbal en de Olympische Spelen, worden niet met een EIA doorgerekend maar juist met een MKBA. En ja, een MKBA is lastiger en bewerkelijke om te maken, en dus duurder, maar als EIA’s niet geschikt zijn om grote evenementen mee te analyseren, zouden ze het dan wel zijn voor kleine evenementen?
20. Bijkomend probleem is de voorspelbaarheid van EIA’s. Zo goed als altijd zijn bestedingen van bezoekers in de regio groter dan de uitgaven van de organisatie naar elders. De uitkomst is dus altijd een positieve bestedingsimpuls. Ik ben er zeker van dat van de komende 50 EIAs er minstens 49 positieve bestedingsimpuls hebben. Maar zolang de multiplier veel te hoog wordt gehouden, overschatten we de maatschappelijke baat van deze impuls flink. En we weten niet of de baat groter is dan de kosten, want dat vergelijken we niet in een EIA.
Michiel de Nooij is zelfstandig economisch onderzoeker bij Michiel de Nooij Economisch Onderzoek en Advies. Voor meer informatie: info@michieldenooij.nl of www.michieldenooij.nl