Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Column XL-Item

Geen topsport zonder breedtesport 12 januari 2016

door: Jeroen Weijermars

De kracht van de herhaling wordt vaak geroemd door marketeers. En in de sport heeft men daar ook een handje van. Sommige uitspraken worden zo vaak herhaald dat na verloop van tijd niemand meer zich afvraagt of de stelling nog wel klopt. Begin 2015 beloofde ik een aantal veel gehoorde uitspraken - soms clichés - van sportbesturend Nederland tegen het licht houden. Daarmee kijkend of bestuurders nu echt een punt hebben of papegaaien zijn. Eerder schreef ik over 'Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst', 'Een fusie? Daar zijn onze leden nog niet aan toe…', 'Jongeren willen niet besturen', De 24 uurs-economie sloopt de georganiseerde sport, Het mag niets kosten..., 'Meedoen is belangrijker dan winnen…', 'Nieuwe helden zorgen voor nieuwe leden' en 'Ledenwerving is onze belangrijkste uitdaging'. Hoewel de clichés nog lang niet op zijn vandaag toch de publicatie van de laatste uit deze reeks: 'Geen topsport zonder breedtesport'.

De basisstructuur van de Nederlandse sport is uniek. Geschraagd op verenigingen staat de sport in Nederland op een solide fundament. Dat heeft er mede toe geleid dat ons land een sportparticipatie kent van 60 à 75% – afhankelijk van de gehanteerde norm –en bijna 90% van de Nederlanders is tevreden over het sportaanbod in Nederland (Bron: Rapportage sport 2014). Het moge duidelijk zijn dat de sportdeelnemers niet allemaal topsporters zijn. Sterker nog, dat is een heel klein gedeelte, slechts het topje van de sportpiramide bestaat uit topsporters. De overgrote meerderheid van de sporters sport voor het plezier en hebben bij aanvang van hun sportloopbaan niet de ambitie - of ieder geval niet bewust de ambitie - om de top te halen. Waarmee overigens niet gezegd is dat topsporters geen plezier hebben in hun sport.

Doel van sport
Van oorsprong was de sport op zichzelf en daarbij behorende ontspanning het doel maar daar is de afgelopen jaren een kentering in gekomen. Zoals ik ook eerder schreef in mijn column Meedoen is belangrijker dan winnen… heeft de prestatiegerichtheid die in alle geledingen van de maatschappij is doorgedrongen ook de sport niet onberoerd gelaten. In eerste instantie lijkt dat logisch maar het is minder voor de hand liggen dan het lijkt.

"De term breedtesport bestond nog niet en topsporters worden was geen doel op zich maar gebaseerd op een genetisch gelukje"

Tot zo een beetje halverwege de vorige eeuw werd sport vooral gezien als ontspanning en was het een kwestie van geluk als je beter was dan je collega-sporters. Alleen al trainen om het lijf beter en sterker te maken werd indertijd niet zelden gezien als competitievervalsing. Je moest het als sporter doen met de talenten die je had en extra inspanning werd eigenlijk niet gewaardeerd. De term breedtesport bestond nog niet en topsporters worden was geen doel op zich maar gebaseerd op een genetisch gelukje al dan niet door God gegeven (Bron: Kroniek Olympische Spelen, onder auspiciën van NOC*NSF).

Mini Playbackshow
Inmiddels is de sportbeleving zowel bij de sporter als de sportfan veranderd. Prestaties zijn belangrijk geworden en het lijkt er langs de lijnen op dat ouders – soms zelfs nog liever dan de kinderen zelf – hopen op een sprankje sporttalent. Zoals ooit bij Henny Huisman’s Mini Playbackshow ouders hoopvol in de coulissen stonden en droomden van de grote doorbraak van hun kind en sterrendom in entertainment, staan zij nu langs de lijnen te hopen op een sportcarrière van hun kind. En het moet snel. In the old days voorkwam je het soms niet dat een talent het hogerop zocht en nu lijkt het soms een doel op zich.

De volatiliteit in sport neemt toe en zorgt ervoor dat (team)sporters eerder verhuizen van hun oorspronkelijke vereniging naar een op een hoger prestatieniveau acterende club. Woekeren met je talenten is er al lang niet meer bij. We zijn inmiddels gewend aan optimale trainingsfaciliteiten, aan topsportvriendelijke leer- en werkomgeving. Daarnaast lijkt er ook veel meer geoorloofd. De moraal lijkt te zijn veranderd.

"75% is bereid om de spelregels willens en wetens te overtreden om de winst binnen te halen"

Vroeg je zo een tien jaar geleden aan topsportstudenten of zij bereid waren ‘buiten zicht van de arbitrage’ op – bijvoorbeeld de laatste honderd meter - iets onreglementairs te doen zodat de overwinning hen zou toekomen, beantwoordde een kwart van hen dat zij dat er voor over zouden hebben. Inmiddels stopt de teller pas op 75 procent wanneer ik de topsportstudenten hier naar vraag. Driekwart is bereid om de spelregels willens en wetens te overtreden om de winst binnen te halen. Het jaarlijkse steekproefje is niet wetenschappelijk verantwoord te noemen maar laat volgens mij in ieder geval wel een tendens zien.

Rendementsdenken
Waar sport als ontspanning een doel op zich was en er soms uit de grote populatie breedtesporters een enkele topsporter voortkwam, is het speelveld aan het veranderen. Met elkaar sporten voor de gezelligheid mag maar het moet ook wat opleveren. Wij willen winnaars. En ook NOC*NSF lijkt in deze trend mee te gaan. In november 2015 organiseerde de nationale sportkoepel voor het tweede achtereenvolgende jaar een Talentdag. Op de eigen website zegt NOC*NSF daarover dat voor het realiseren van de topsport van ons land er door hen wordt gezocht '…naar een efficiëntere en efficiëntere manieren van talentidentificatie, -bevestiging en -ontwikkeling'. Daar waar de zorg en het onderwijs eerder al geconfronteerd werden met de term ‘rendementsdenken’ lijkt deze nu ook in de sport zijn intrede te doen.

"Het blijft wennen dat men naar de fysieke capaciteit van een kind kijkt om te bepalen waar deze mogelijk potentiële topsporter zich het beste in kan ontwikkelen"

Opvallend is dat er weinig reactie, laat staan kritiek, kwam uit den lande. Niet uit de sportwereld niet uit de ‘gewone‘ maatschappij. Ongetwijfeld wordt een Talentdag met het daaraan gekoppelde ontwikkelingsprogramma zeer zorgvuldig uitgevoerd. Maar voor mij blijft het wennen dat men naar de fysieke capaciteit van een kind (12-18 jaar) kijkt om zo op efficiënte en effectieve manier te bepalen waar deze mogelijk potentiële topsporter zich het beste in kan ontwikkelen. Er waren altijd al landen die dat deden maar die keken van oorsprong toch anders aan tegen sportbeleving dan wij.

Talentdag NOC*NSF
In Nederland was het doorgaans andersom. Uit de breedtesport kwam een mogelijk talent voort en daarna werd er pas getest of het lijf echt bij de sport paste. In hoeverre de nieuwe aanpak daadwerkelijk een succes wordt is nog niet helemaal duidelijk. In 2014 werd de eerste Talentdag van NOC*NSF gehouden. Van de 520 talenten die zich daarvoor hadden aangemeld, gingen er bijna honderd na de test een vervolgtraject in. Van hen zijn er eind 2015 nog vier over...

In de nieuwe aanpak ging Groot-Brittannië Nederland voor. En daar liegen de cijfers er niet om. Volgens de Britten heeft hun model dat in 2007 - vijf jaar voor de Olympisch Spelen in Londen - van start is gegaan de eilandbewoners inmiddels enkele honderden sporters van wereldniveau opgeleverd. Dit betaalde zich op ‘hun’ Spelen in 2012 uit met drie olympische medaillewinnaars: Helen Glover (goud bij het roeien in 2012), Lutalu Muhammad (brons met taekwondo in 2012) en Lizzy Yarnold (goud met de skeleton in Sotsji). Hoewel de sport in Groot-Brittannië tien keer meer investeert in hun selectieprogramma is het vanuit meer prestatiegericht denken niet verwonderlijk dat NOC*NSF zich liet inspireren door de Britten en hun model als uitgangspunt neemt om het rendement bij de jacht op medailles te verbeteren.

"Wat mij betreft is het cliché om zeep geholpen; topsport kan zonder breedtesport"

Als op deze wijze meer en meer talenten gevonden worden is wat mij betreft dit cliché uit de sport nu ook om zeep geholpen; topsport kan dan ook zonder breedtesport. We selecteren niet meer uit de breedte van sportpiramide maar op basis van fysieke mogelijkheden en het levert ons bovendien de zo begeerde successen op ook. Een typische 'win win'-situatie?

Jeroen Weijermars is met Zjerom ondernemer in sportmanagement en sportmarketing. Daarnaast is hij als docent verbonden aan het Johan Cruyff Institute en de Johan Cruyff University en geeft hij daar les op het gebied van sportmanagement, -marketing en -media. In zijn vrije tijd is hij lid van het bondsbestuur van het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond (KNKV) met als aandachtsgebied marketing en communicatie. In 2014 behaalde hij zijn MBA Sportmanagement bij het Wagner Instituut te Groningen. Voor meer informatie: jeroen.weijermars@zjerom.nl, Twitter, Linkedin of www.zjerom.nl

« terug

Reacties: 2

Loek Jorritsma
12-01-2016

Voor een verbreding van het inzicht in de ontwikkeling van het topsportbeleid en dat inzake talentontwikkeling en -begeleiding. Neem dan ook kennis van de Onderzoeksnota's Knelpunten in de rechtspositie van de topsporter (1990), het daaropvolgende Topsport, opvoeding en Onderwijs (1991) en Fondsen voor de Topsporter (1991). Tenslotte ook Kansen voor Topsport  (1999) het topsportbeleid van de rijksoverheid.  Geeft toch een wat genuanceerder beeld te zien van de ontwikkelingen op dit beleidsterrein dan hier geschetst. En wat betreft die Talentdagen: dat is gewoon iets meer en beter georganiseerd dan de eisen die in 1954 werden gesteld aan het Schooldiploma C voor lichamelijke geoefendheid. Ik heb dat nog, uitgereikt op 27 juli 1954. Trots op.

Vincent Telgen
12-01-2016

Deze redenatie 'omdat er (ook) bij een select groepje van een paar honderd kinderen geselecteerd wordt op geschiktheid is de breedtesportpiraide niet meer nodig' is nogal 'kort door de bocht. Twee redenen wil ik dan ook aandragen waarom in mijn ogen breedtesport als basis niet onderschat mag worden.

Allereerst is talent niet altijd op jonge leeftijd te herkennen. Naast motorische geschiktheid is er ook zoiets als mentale geschiktheid. Deze 'winnaarsmentaliteit' ontwikkelt zich soms pas later. Alleen talkentvolle jeugdigen zullen zich überhaupt voor een talentendag aanmelden. De stelling zou op dit aspect mogelijk pas opgaan als we op schoolniveau álle kinderen zouden testen, zeg maar zoals dat vroeger in de communistische landen gebeurde.

Een tweede - en volgens mij veel belangrijkere - reden waarom de geponeerde stelling niet klopt, is dat bij het ontbreken van breedtesport als basis ook de financiële basis wegvalt. Overheden investeren niet meer omdat ze nu eenmaal geen zwembad, atletiekbaan of gymzaal aanleggen voor een paar mensen. Een groter deel van de kosten zal door sponsoren en publiek moeten worden opgebracht. Maar hoe interessant is het nog voor sponsoren als we slechts 100 beoefenaren van sport X hebben waarvan er eentje internationaal kampioen wordt. Een sport is mede populair omdat het publiek zich erin herkent omdat het zelf de sport beoefent of ooit heeft beoefend. Geen beoefenaren zorgt ervoor dat het voor kleding- of materiaalsponsor niet interessant is. En beperkt publiek maakt het voor andere sponsoren oninteressant. Kortom de financiële basis valt weg waardoor ook de topsport er niet meer zal zijn of slechts iets van de elite wordt.

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst