De bekentenis deze week van turner Yuri van Gelder dat hij al jarenlang
regelmatig cocaïne gebruikt, heeft veel stof doen opwaaien. Op
een discussiestelling die naar aanleiding van deze
bekentenis een dag later op Sport Knowhow XL is geplaatst, is massaal en soms
emotievol gereageerd. De meest essentiële elementen uit deze reacties zijn
voorgelegd aan Herman Ram, directeur van de Dopingautoriteit.
1. Waarom staat een drug die niet prestatiebevorderend is
wel op de dopinglijst?“Cocaïne kan wel degelijk
prestatiebevorderend werken. Het is een stimulantium (net als bijvoorbeeld
amfetamine) en het kan dus gebruikt worden om vermoeidheid te verdrijven. Het
geeft ook een tijdelijke extra energie-impuls. Daarnaast vormt cocaïne een
gevaar voor de gezondheid, en om die twee redenen samen staat het op de
dopinglijst. Er is overigens nog een derde criterium om een stof op de lijst te
zetten, namelijk 'in strijd met de geest van de sport', en veel mensen vinden
dat dat ook voor cocaïne geldt. Omdat voor alle sporten en in alle landen één en
dezelfde lijst geldt, geldt het verbod op cocaïne ook voor Belgische wielrenners
en Nederlandse turners.”
2. Is gebruik van doping alleen strafbaar als het tijdens de
wedstrijd aantoonbaar in het lichaam aanwezig is? Waarom niet
ook daarbuiten? Dat zou wellicht een remmende werking op het gebruik hebben.
“De meeste soorten doping zijn voor sporters altijd
verboden. Bij dopingcontroles binnen en buiten wedstrijdverband wordt
naar deze stoffen gekeken, en als ze worden aangetroffen volgt een
tuchtprocedure. Een betrekkelijk klein aantal stoffen (waaronder cocaïne) is
alleen verboden als het bij een dopingcontrole binnen wedstrijdverband
wordt aangetroffen. Bij dopingcontroles buiten wedstrijdverband wordt
hier niet naar gekeken. De belangrijkste reden om alleen binnen
wedstrijdverband naar deze stoffen te kijken, ligt in hun korte
werkingsduur: als ze geruime tijd vóór een wedstrijd gebruikt zijn, hebben ze
tijdens de wedstrijd geen effect meer. Sporters kunnen dergelijke stoffen dus
gebruiken buiten wedstrijdverband zonder daarmee een dopingovertreding te
begaan, maar ze moeten dan wel rekening houden met het feit dat deze stoffen
vaak nog dagen of zelfs weken na het gebruik in hun bloed of urine kunnen worden
aangetoond, zodat ze toch positief kunnen testen bij een dopingcontrole
binnen wedstrijdverband.”
3. Waarom legt de ene bond een andere straf op dan de andere
bond bij eenzelfde soort overtreding? Waarom is er geen uniform beleid op
dopinggebied? Kan de Dopingautoriteit daar een rol in spelen?
“De
dopingregelgeving is juist voor alle bonden gelijk. Er is een mondiaal uniform,
'geharmoniseerd' beleid en op dezelfde overtreding staat dan ook in principe
dezelfde straf, in alle sporten. Voor de meeste overtredingen is de
standaardstraf een schorsing van twee jaar, en dat geldt ook voor de
aanwezigheid van cocaïne in het lichaam van de sporter. Een wielrenner die
positief bevonden wordt na een dopingcontrole binnen wedstrijdverband,
moet dezelfde straf krijgen als een turner die dat overkomt, maar er zijn
natuurlijk wel verzachtende en verzwarende omstandigheden die invloed kunnen
hebben op de strafmaat. De Dopingautoriteit speelt hierin een rol doordat wij
alle uitspraken in dopingzaken toetsen aan de regelgeving. Als er een straf is
opgelegd die niet in overeenstemming is met het dopingreglement kunnen wij
beroep aantekenen. In Nederland is er bovendien de Auditcommissie Dopingzaken
die eveneens toeziet op de juiste toepassing van de dopingregelgeving.
NB1:
cocaïne is alleen verboden als het binnen wedstrijdverband wordt
aangetroffen. Buiten wedstrijdverband uitgevoerde dopingcontroles
kunnen nooit tot een dopingprocedure wegens cocaïne leiden. Tom Boonen wordt dus
terecht niet vervolgd wegens een dopingovertreding. Maar in België
gebruikt de overheid de resultaten van dopingcontroles ook als bewijs in
drugszaken, en dat is anders dan in Nederland. Het verschil tussen de situatie
in Nederland en in België zit dus niet in de dopingregelgeving (die is
in essentie gelijk), maar in een verschil in de strafrechtspleging.
NB2: er
zijn nog wel meer verschillen aan te wijzen, zoals een verschil in arbeidsrecht
(de ene werkgever ontslaat een gebruiker wel en de andere doet dat niet) of een
verschil in civiel recht (de ene sponsor verbreekt het sponsorcontract en de
andere niet). Maar dat zijn allemaal verschillen die niet direct met de
dopingregelgeving te maken hebben.”
4. Wordt een sporter zwaarder gestraft naarmate hij gedurende
langere tijd gebruikt heeft? Ook als dat niet is aangetoond maar blijkt uit een
bekentenis?
“Herhaald gebruik kan soms als verzwarende omstandigheid
gelden, maar in beginsel is de duur van het gebruik niet van belang voor de
hoogte van de sanctie. Als een sporter méér dan eens betrapt wordt op een
dopingovertreding, telt dat wel mee. Voor de meeste dopingovertredingen
geldt twee jaar uitsluiting als de standaardstraf bij de eerste overtreding,
maar bij de tweede en volgende overtreding worden de straffen (veel) zwaarder,
met levenslange uitsluiting als zwaarste sanctie.”
5. Wordt een sporter die openlijk bekent doping te hebben
gebruikt minder zwaar gestraft dan iemand die dat niet doet?
“Dat
hangt er vanaf op welk moment de sporter bekent. Als de bekentenis gedaan wordt
zonder dat de sporter al betrapt is (dat wil zeggen: zonder dat de sporter weet
of kan weten dat er bewijs tegen hem is gevonden), dan geldt zo'n bekentenis als
een grond voor strafvermindering. Een sanctie van twee jaar schorsing kan dan
verlaagd worden naar één jaar (of iets tussen één en twee jaar in). Maar als een
sporter bekent nadat het bewijs geleverd is, dan kan die bekentenis
niet meer tot strafvermindering leiden. De sporter is dan 'te laat'.”