Reactie op column Atleten moeten zich zorgen maken over het biologisch
paspoort
Klaas Fabers zorgelijke zorgen
Onder de kop ‘Atleten
moeten zich zorgen maken over het biologisch paspoort’ liet chemometrist Klaas
Faber op 3 februari 2009 zijn licht schijnen over het antidopingbeleid in het
algemeen en het biologisch paspoort in het bijzonder (waarvoor ‘biomedisch
paspoort’ overigens een betere naam is). Klaas Faber plaatst in het artikel
enkele kanttekeningen bij bepaalde aspecten van ons vak, en hij betoogt dat de
in het biomedisch paspoort vastgelegde gegevens via een recht-toe-recht-aan
berekening kunnen worden gebruikt als bewijs voor dopinggebruik. Verwijzend naar
enkele citaten uit het AD van 7 januari jl. stelt Klaas dat de aldaar beschreven
menselijke beoordeling van die gegevens helemaal niet nodig is.
In zijn bijdrage citeert Klaas Faber een journaliste die zich in het
antidopingbeleid had verdiept en die daar steeds moedelozer van geworden was.
Dat deze journaliste zich blijkbaar was gaan realiseren dat wij een complex vak
hebben, lijkt me recht doen aan onze alledaagse praktijk. Maar waar Klaas Faber
vervolgens de wijsheid vandaan haalt dat ‘de lage pakkans met traditionele
testen’ ’de grootste frustratie van de antidopingonderzoekers’ zou zijn, blijft
duister. Ik ken in ieder geval geen enkele bron voor deze stelling, en ik kan
wat mijzelf betreft melden dat het lezen van dit soort met aplomb gedebiteerde
maar niet onderbouwde stellingen frustrerender is dan welk wetenschappelijk
vraagstuk dan ook maar.
Wat moet ik bijvoorbeeld met de iets verderop door Klaas Faber gedane
suggestie dat er minstens tweehonderd steroïden zouden zijn waarop niet getest
wordt? Er wordt in het dopinglab in de eerste fase van een analyse standaard
gescreend op alle steroïdstructuren, en als er daarbij steroïden in
beeld komen (dit zijn de bekende ‘piekjes’ die uit de computer rollen) wordt
verder gezocht naar het hoe en wat. Dat daarbij het gebruik van bepaalde
‘nieuwe’ steroïden aan de hand van de (internationale) criteria soms niet
onomstotelijk bewezen kan worden (bijvoorbeeld wegens het ontbreken van
referentiemateriaal) is zonder twijfel waar, maar dat is nog wel iets anders dan
wat Klaas Faber hier suggereert.
Maar laat ik me verder op het
biomedisch paspoort richten. Ik vrees dat atleten zich meer zorgen moeten maken
over Klaas Faber dan over dat biomedisch paspoort. Want Klaas Fabers centrale
stelling is dat een methode die ‘met groot succes wordt toegepast in
productieprocessen in de industrie’ op dezelfde manier en met evenveel succes
kan worden toegepast voor het detecteren van dopinggebruik. En daar wordt de
plank flink misgeslagen, want zo’n één-op-één toepassing van de methode zou in
de sport tot vreselijke ongelukken - namelijk onterecht positief bevonden
sporters - leiden.
Ik heb geen verstand van meet- en regeltechniek in industriële
productieprocessen, maar ik kan mij prima voorstellen dat in dat soort processen
‘harde’ boven- en ondergrenzen gedefinieerd kunnen worden, en dat bij
overschrijding van die grenzen op een vooraf bepaalde wijze wordt bijgestuurd,
zonder dat menselijke tussenkomst nodig of zelfs maar mogelijk is. Als ik het
wel heb, werkt een cruise control of een automatische piloot in essentie niet
anders.
Klaas Faber suggereert dat het beoordelen van de gegevens in het biomedisch
paspoort geheel mensenwerk is, maar dat is onzin. De door hemzelf gepromote
methodologie ligt uitdrukkelijk ten grondslag aan het biomedisch paspoort. Er
worden verschillende variabelen meegenomen in een wiskundig model waarna de
computer berekent wat ‘normale’ waarden zijn en (dus) ook constateert welke
meetwaarden daarvan afwijken.
Maar… wie denkt dat dopinggebruik op de automatische piloot kan worden
bewezen, zit ernaast. Het probleem is namelijk dat het hier gaat om het trekken
van conclusies ten aanzien van een individuele sporter met zijn of haar
individuele stofwisseling (en niet een hele populatie sporters) terwijl de
boven- en ondergrenzen waartussen sprake is van ‘aanvaardbare bloedwaarden’
binnen een individu niet vastliggen. De bandbreedte wordt beïnvloed
door allerlei factoren, en een aanvullend menselijk oordeel is daarom
onmisbaar.
Laat ik twee voorbeelden geven van factoren die invloed hebben op de onder-
en bovengrenzen van de bloedwaarden van sporters.
Ten eerste worden die
waarden mede bepaald door de wijze waarop de sporter traint. Een hoogtestage
(als trainingsmethode volkomen geoorloofd) heeft bij voorbeeld een aanmerkelijke
invloed op de bloedwaarden van een sporter. En de bovengrens kan na een
hoogtestage dan ook verlegd worden.
Ten tweede worden die waarden mede
bepaald door de medische conditie van de sporter. Diverse aandoeningen (ook heel
onschuldige) kunnen van invloed zijn op de bloedwaarden, met anemie
(bloedarmoede) als simpel en duidelijk voorbeeld. Dit soort medische condities
noopt soms tot het verleggen van de benedengrens.
Omdat de ontwikkelaars van het biomedisch paspoort (klaarblijkelijk in
tegenstelling tot Klaas Faber) hiervan op de hoogte zijn, is ervoor gekozen om
altijd een menselijk oordeel in te bouwen voordat een met behulp van de
computer opgebouwd bloedbeeld tot conclusies over dopinggebruik kan leiden. En
bovendien moet bij het afnemen van bloed ten bate van het biomedisch paspoort de
controleofficial bij voorkeur al expliciet vragen naar eventuele recente
hoogtestages of ziektes, zodat die gegevens direct kunnen worden meegenomen in
de beoordeling van de bloedwaarden. Zelfs de hoogte waarop het bloedmonster
wordt afgenomen wordt genoteerd, zodat hiervoor een correctie kan worden
toegepast.
Samenvattend: het biomedisch paspoort is een sterk nieuw hulpmiddel, maar om
vals positieven te voorkomen moet de mens altijd het laatste woord houden. Want
sporters zijn geen fabrieken en moeten dan ook niet als fabrieken behandeld en
beoordeeld worden.
Herman Ram is vanaf 1 mei 2006 directeur van de Stichting Anti-Doping
Autoriteit Nederland. Daarvoor was hij ruim zes jaar directeur van de
Nederlandse Ski Vereniging. Eerder was hij directeur van de badmintonbond (van
1994 tot 2000) en de schaakbond (van 1992 tot 1994).