Voormalige beleidsbepalers in de sportwereld kijken terug
Ooit werkten zij met volle passie in de sport. Als directeur van een sportbond, als voorzitter daarvan of werkend voor een andere sportorganisatie. Op een zeker moment verlieten zij die sportwereld en kozen ze voor een carrièreswitch naar een ander domein en/of gingen ze met pensioen. Hoe is het hen sindsdien vergaan? Hoe kijken zij terug? Wat kan de sportwereld leren van passanten die nu hun professionele sporen op een ander vlak verdienen of gepensioneerd zijn?
Vandaag de blik van Fred Kollen, voormalig advocaat, gespecialiseerd in verenigingsrecht en sportrecht.
Curriculum vitae Fred Kollen
- 1974 t/m 2012: advocaat, gespecialiseerd in verenigingsrecht en sportrecht.
- 1997 t/m 2009: mediator
- 1979 t/m 2005: hoofdredacteur van respectievelijk het losbladige 'Praktijkboek voor de Sportbestuurder' (3000 pagina's), de serie boekjes 'Memo's Sport en Recht' en van de nieuwsbrief JuriSport.
- 1991 t/m 2009:
- bestuurslid Vereniging voor Sport en Recht en secretaris jury Scriptieprijs 1995 t/m 2007:
- auteur boek 'De vereniging in de praktijk''.
1. Hoe ben je als jurist destijds specifiek in de sportwereld terecht gekomen?
"Ik was 21 jaar en secretaris van de voetbalvereniging Blauw Wit in Amsterdam. Daar speelde ook een journalistenteam. Eén van hen - Maarten de Vos van het Dagblad De Tijd - vroeg mij in 1972 om in zijn krant over sportrecht te schrijven. Het sportrecht stond toen nog in de kinderschoenen. Nadat dagblad De Tijd verdween vroeg de Volkskrant mij om op sportgebied juridisch commentator te worden. Ik heb dat zes jaar gedaan en zo'n 175 artikelen over sport en recht geschreven. Voor de KNVB aanleiding mij te vragen een grote reorganisatie juridisch te begeleiden. Van het één kwam het ander. Uiteindelijk ben ik ruim veertig jaar adviserend, reglementerend en procederend voor 48 sportbonden werkzaam geweest."
2. Je was gespecialiseerd in het verenigingsrecht. Was je binnen dat rechtsgebied nog nader gespecialiseerd?
"Mijn praktijk bestond inderdaad louter uit verenigingsrecht. Tevens deed ik sportrecht als onderdeel van het verenigingsrecht. Het sportrecht besloeg ongeveer een derde van mijn praktijk. Het merendeel van mijn werkzaamheden waren normerend van aard waarbij ik in statuten en reglementen niet alleen de organisatie van een vereniging vastlegde maar vooral ook het (onderling) gedrag van de leden van de vereniging, met de redelijkheid en billijkheid als onderliggende grondslag. Een vereniging is immers een samenwerkingsverband van personen, waarbij - anders dan in een bedrijf of instelling - geen hiërarchie geldt. Die samenwerking is alleen effectief als leden gezamenlijk het doel van de vereniging nastreven, met elkaar rekening houden en zich houden aan de statuten, reglementen en besluiten van de vereniging. Zo niet, dan ontstaan er conflicten. Deze vloeien bij een vereniging bijna altijd voort uit niet-conformerend gedrag."
"Voorts deed ik graag fusies omdat daarin alle aspecten van het verenigingsrecht en emoties (gedrag) aan de orde komen. Bij grote fusies speelt ook de logistiek een belangrijke rol. Je geeft dan als fusieleider aan wie wat in welke volgorde moet doen. Mijn grootste fusies betroffen 10 tot 19 verenigingen per fusie. Om het gedrag van lastige leden beter te begrijpen heb ik veel cursussen van psychologen en psychiaters gevolgd."
"Ik regelde dat de beide secties binnen het verband van de KNVB elk drieledig zelfstandig waren: beleidsmatig, financieel en reglementair"
3. Wat waren bijzondere opdrachten in de sport?
"De meest bijzondere was de opdracht van de KNVB in 1977 om een grote reorganisatie te begeleiden en te reglementeren. De onafhankelijke bondsvoorzitter Wim Meuleman gaf mij een carte blanche-opdracht. Ik mocht zelf een structuur voor de KNVB bedenken, zij het op één voorwaarde. Ik moest de bedachte structuur zelf in de bondsvergadering verdedigen zonder enige steun van het bondsbestuur en de besturen amateur- en betaald voetbal. Beide secties hadden immers verschillende belangen en lagen nog wel eens met elkaar overhoop."
"Omdat de FIFA en UEFA per land slechts één sportbond erkenden moesten amateur- en betaald voetbal gedwongen in één huis samenleven. Ik regelde dat de beide secties binnen het verband van de KNVB elk drieledig zelfstandig waren: beleidsmatig, financieel en reglementair. Maar er kwam ook een bondsvergadering bestaande uit zestig afgevaardigden, waarvan dertig van elke sectie. Dat gaf een heisa, vooral van de zijde van het amateurvoetbal. Hoe kon ik een sectie met ruim één miljoen leden evenveel afgevaardigden toekennen als de duizend leden die onder betaald voetbal ressorteerden? Het werd geaccepteerd toen ik uitlegde dat enige andere verhouding ertoe zou leiden dat het amateurvoetbal bij meerderheidsbesluitvorming altijd de baas over betaald voetbal was en dat dit de gebruuskeerde verhoudingen alleen maar zou belasten."
"NOC*NSF gaf mij in 2003 een andere bijzondere opdracht. Een turnkey-opdracht om voor de sportbonden het Instituut Sportrechtspraak (ISR) op te richten, compleet met een bestuur, begroting, tuchtrechters, alle benodigde reglementen en met een databank waarin de uitspraken van de tuchtrechters werden opgeslagen. De concentratie van tuchtrechtspraak werd gewenst omdat met name de behandeling van dopingzaken en die van seksuele intimidatie specifieke deskundigheid vereist die bij veel sportbonden niet aanwezig was. Op dit moment zijn 70 sportorganisaties bij het ISR aangesloten."
"Het heeft geen zin om sporters die niet gebonden willen zijn aan enige structuur toch te dwingen zich naar een organisatiestructuur te richten"
4. De grootste bedreiging voor sportverenigingen is misschien wel de opkomst van de ongeorganiseerde sporter, die gesteld is op vrijheid: sporten wanneer en eventueel met wie het uitkomt. In hoeverre kan het verenigingsrecht daarbij behulpzaam zijn?
"Ik heb in de sportwereld geleerd dat teamsporters zich in een organisatie anders gedragen dan individuele sporters. Teamsporters zijn meer wij-gericht, individuele sporters meer ik-gericht. Dat verschil in gedrag kun je door de wijze van reglementeren deels opvangen. Het heeft echter geen zin om sporters die niet gebonden willen zijn aan enige structuur toch te dwingen zich naar een organisatiestructuur te richten. Naar mijn mening biedt een hybride organisatiestructuur hiervoor een oplossing."
"De sportbond kent dan twee secties. Eén sectie met een traditionele structuur met afdelingen en/of regio's die afgevaardigden voor een ledenraad kiezen. De sporters die wel binnen een georganiseerd verband willen sporten worden op die wijze georganiseerd. Daarnaast is er een sectie met een algemene vergadering als vergaarbak voor alle ongeorganiseerde sporters. Die sectie biedt volgens het ANWB-model tegen betaling diensten aan ongeorganiseerde sporters aan. Deze sectie wordt geleid door enkele leden van het bondsbestuur en is feitelijk niet meer dan een administratief vehikel om ongeorganiseerden diensten te leveren."
"Omdat wettelijk bezien alle leden van een vereniging afgevaardigden moeten kunnen kiezen laat je de algemene vergadering drie afgevaardigden kiezen die dan deel uitmaken van de ledenraad. Bij de ongeorganiseerden zijn er altijd wel drie te vinden die dat willen. De communicatie vanuit de vereniging naar de ongeorganiseerden is zoveel mogelijk gericht op de dienstverlening en zo min mogelijk op de verenigingsorganisatie van hun sectie. Wie louter de wegenwacht wil is ook niet geïnteresseerd in de achterliggende organisatievorm van de ANWB, maar is wel lid van de ANWB."
"Het alternatief is een gewone sportbond die niet alleen aan eigen leden maar ook aan ongeorganiseerden diensten verleent, waarbij de dienstverlening aan de ongeorganiseerden duurder is. Die ongeorganiseerden zijn dan geen lid van de sportbond wat voor de bond als nadeel heeft dat zij met iedere ongeorganiseerde een contractuele band moet aangaan. Dan is het contractenrecht van toepassing en kan een overeenkomst alleen met instemming van een ongeorganiseerde worden gewijzigd. Zijn de ongeorganiseerden, zoals in het sectiemodel, wel lid dan geldt dat verenigingsrechtelijk een meerderheidsbesluit ook de minderheid bindt. Dat werkt voor de bond gemakkelijker, terwijl bij het sectiemodel de bond meer leden heeft en de macht van het getal daardoor groter is terwijl de bond meer inkomsten geniet wanneer die inkomsten gerelateerd zijn aan het aantal leden."
"Het probleem voor topsporters is en was dat zij structureel getalsmatig een kleine minderheid in de sportbond vormen en piramidaal dus geen meerderheid bereiken om hun belangen te realiseren"
5. Hoe heeft het sportrecht zich gedurende jouw carrière ontwikkeld?
"In de jaren zestig, zeventig en tachtig van de vorige eeuw werden sporten meer en meer beroepsmatig beoefend door topsporters wier commerciële belangen vaak in conflict kwamen met de belangen van hun sportbond. Vooral de Vereniging van Contractspelers met hun advocaat Jim Janssen van Raaij nam hierin het voortouw. Het probleem voor topsporters is en was dat zij structureel getalsmatig een kleine minderheid in de sportbond vormen en piramidaal dus geen meerderheid bereiken om hun belangen te realiseren. Dit kon in de beginjaren alleen ‘buitenom’. Daarom koos Jim Janssen van Raaij er voor kort gedingen en bodemprocedures aan te spannen om door rechterlijke uitspraken buitenom terreinwinst te boeken. Belangrijke onderdelen als de arbeidsovereenkomst, transferrechten en tv-rechten zijn door rechterlijke uitspraken tot stand gekomen. Jim is voor mij zonder twijfel de grondlegger van het sportrecht in Nederland. Sportbonden die minder afhankelijk wilden zijn van rechterlijke uitspraken en zelf de regie over de normering in hun bond wilden hebben, kozen er daarna in toenemende mate voor om de positie van de topsporter zelf te reglementeren."
"Vanaf het begin van de jaren negentig kreeg het sportrecht ook een wetenschappelijke basis. Met name Kiek Giltay Veth (Leiden) en nadien Heiko van Staveren (Utrecht) droegen met hun leerstoelen bij aan de ontwikkeling van het sportrecht. Zij zijn in 2012 opgevolgd door Marjan Olfers die de leerstoel Sport en Recht aan de VU bekleedt en een leergang heeft opgezet waarin alle onderdelen van het sportrecht aan de orde komen. Een belangrijke leergang met goede docenten voor wie zich snel en compleet in het sportrecht wil inwerken."
"In 1991 werd de wetenschappelijke Vereniging voor Sport en Recht opgericht die tijdens elke jaarvergadering een onderdeel van het sportrecht behandelt. Om ook studenten bij de ontwikkeling van het sportrecht te betrekken werd jaarlijks een scriptieprijs uitgereikt aan de student met de beste scriptie op het gebied van sportrecht. Vanaf 2000 nam ook het aantal advocaten dat zich met sportrecht bezighield gaandeweg toe en was het bon ton om zich ‘sportrechtadvocaat’ noemen. Ook zij die slechts één keer een sportprocedure hadden gedaan en daarbij ontdekten dat het plezierig is zich te laven aan de aandacht die de media aan sportgeschillen geven. Sinds 2009 heeft het tijdschrift Sport en Recht veel bijgedragen aan de verdere ontwikkeling van het sportrecht."
"Ik heb de indruk dat het sportrecht inmiddels al voor een groot deel is uitgekristalliseerd en dat er een balans is gevonden tussen de belangen van alle betrokken stakeholders. Als belangrijke ontwikkelingen van de laatste jaren noem ik de verdere uitwerking van het tuchtrecht op het gebied van seksuele intimidatie en het nog nader te ontginnen gebied van matchfixing. De in 2019 ingevoerde Wet uitvoering antidopingbeleid heeft de Dopingautoriteit en de uitoefening van haar bevoegdheden een wettelijke basis gegeven, waarmee wordt afgeweken van het beginsel van de soevereiniteit in eigen kring waarbij de overheid zich zo min mogelijk met sport bemoeit. Daarom is er ook nooit een Sportwet gekomen."
"Er moet telkens naar een balans worden gezocht tussen de bestrijding van doping enerzijds en de rechten en belangen van sporters maar ook die van de tuchtrechters anderzijds"
6. Jij hebt ook de ontwikkelingen rondom doping meegemaakt. Hoe ging dat?
"De ontwikkeling van het onderdeel doping is een bijzondere omdat die ontwikkeling voornamelijk eenzijdig geschiedt. De WADA beslist en kan daarbij omwille van een wereldwijd te betrachten uniformiteit niet met de vele rechtstelsels - waaronder die van Nederland - afzonderlijk rekening houden. Toch moet er telkens naar een balans worden gezocht tussen de bestrijding van doping enerzijds en de rechten en belangen van sporters maar ook die van de tuchtrechters anderzijds. De risicoaansprakelijkheid die aan de bestrijding van doping ten grondslag ligt leidt immers tot stringentere regelgeving die soms tuchtrechters minder beleidsruimte biedt om naar eigen zicht volgens Nederlands recht uitspraken te doen. Omdat veel strafmaten dwingend zijn voorgeschreven voelen tuchtrechters zich wel eens gedegradeerd tot een ‘stempelautomaat’ van de WADA."
"De laatste tien jaar van mijn praktijk verwerkte ik steeds in december de door de WADA voor het nieuwe jaar voorgeschreven wijzigingen (niet zelden zo’n 200 per keer) in het Dopingreglement van het ISR. Met de belangen van de sportbonden, sporters en tuchtrechters in mijn achterhoofd ‘onderhandelde’ ik over die wijzigingen met Herman Ram en Steven Teitler van de Dopingautoriteit, die in Nederland de WADA-regelgeving moet bewaken. Het ISR Dopingreglement ging uiteindelijk in het Engels vertaald ter controle weer naar de WADA. Ik wil Herman en Steven graag het compliment maken dat zij - waar mogelijk - oog hadden voor de belangen van sportbonden, sporters en tuchtrechters. Dit ondanks hun weinig benijdenswaardig positie omdat zij wijzingen die het ISR aanbracht bij de WADA moesten verdedigen."
"Een belangrijke ontwikkeling die door hun toedoen tot stand is gekomen betreft de speciale positie van de Dopingautoriteit bij de behandeling van dopingzaken. Wanneer de sportbond van een sporter op het gebied van doping over onvoldoende kennis en ervaring beschikt kan ook de Dopingautoriteit de aangifte doen waarmee de Dopingautoriteit alsdan mede procespartij wordt. Deze ontwikkeling is van belang geweest omdat de dopingproblematiek daadwerkelijk soms zo specifiek is dat een bondsbestuur bij gebrek aan kennis niet in staat was aangifte te doen, terwijl een bijkomend voordeel is dat een sportbond er ook voor kan kiezen op die wijze schone handen te houden naar zijn sporters met wie een sportbond vaak ook nog andere relaties onderhoudt. Deze constructie heeft de kwaliteit van de behandeling van dopingzaken verbeterd."
7. Komt er ooit een einde aan de strijd tegen doping?
"In de vijftig jaar die ik in de sportwereld verkeer is dopinggebruik altijd een constante factor geweest. Telkens weer blijkt doping aan de orde en zijn er nieuwe dopinggevallen. Het lijkt inherent aan het competitieve karakter van sport. Maar dopinggebruik veronderstelt ook leveranciers van dopinggeduide middelen die deze produceren, dan wel uitzoeken welke bestaande medicijnen of grondstoffen in de sport prestatieverhogend of -maskerend kunnen zijn. Ik heb mij altijd afgevraagd waar die onzichtbare tegenstanders van de WADA zich bevonden. Ik heb er nooit één ontmoet."
"Ik schrok van de conclusie dat in Nederland naar schatting enkele honderden topsporters en tussen 100.000 en 200.000 recreatieve sporters doping gebruiken"
"Uit een door het bureau Beke en de Vrije Universiteit in opdracht van het ministerie van VWS ingesteld onderzoek wordt duidelijk dat Nederland ondergrondse dopinglaboratoria kent en dat Nederland een belangrijk productie- en handelsland van doping voor sporters is. Zo dicht bij huis. De politie heeft een aantal van die dopinglabs opgerold, die vaak een onderdeel bleken van laboratoria waar ook drugs, zoals xtc, werden geproduceerd. Meestal met uit Azië afkomstige grondstoffen die via websites vrij zijn te verkrijgen. Ik schrok van de conclusie dat in Nederland naar schatting enkele honderden topsporters en tussen 100.000 en 200.000 recreatieve sporters doping gebruiken, vooral in de fitness- en krachtsportwereld. Het aantal behandelde dopingzaken steekt daar schril tegen af. De NRC Handelsblad publiceerde op 14 januari 2021 hierover. Een artikel dat te weinig aandacht kreeg."
"Zo blijft de wedloop tussen de WADA en de ondergrondse dopinglaboratoria in stand. Het toevoegen aan de dopinglijst van nieuwe dopinggeduide middelen blijkt telkens te leiden tot het ontwikkelen van nieuwe middelen. Zeker zolang er afnemers zijn. Ik vrees dat die wedstrijd nooit zal eindigen."