Meinou Steemers
Geboortejaar: 1980 + +
Vooropleiding:
Sport, economie en communicatie (Speco) Fontys Hogescholen en Beleids- en
Organisatiewetenschappen Universiteit van Tilburg + +
Start Master
Sportbeleid en Sportmangement: 2007 + +
Opmerkelijk: “Op dit
moment ben ik werkzaam bij twee organisaties, Vereniging Sport Utrecht en
Stichting Rotterdam Sportsupport, als projectleider BOS en projectleider
Schoolsportvereniging.”
1. Waarom heb je gekozen voor een sportgerelateerde
managementopleiding?
“In 1998 ben ik gestart met de opleiding Sport,
Economie en Communicatie in Tilburg, dit is een HEAO-CE opleiding gericht op de
commerciële kant van de sport. Voor deze studie heb ik gekozen omdat sport mijn
passie is en ik met name de organisatorische kant ervan erg interessant vind.
Vervolgens wilde ik mij meer verdiepen in de sociale kant van organisaties en
ben ik Beleids- en Organisatiewetenschappen aan de Universiteit van Tilburg gaan
studeren. Dit was naar mijn idee te theoretisch en ik vond het lastig de link
met de praktijk te blijven zien. Na mijn bachelor behaald te hebben ben ik gaan
werken in de veronderstelling dat ik mijn master op een ander moment zou halen.
Begin 2007 hoorde ik van de opleiding Sportbeleid & Sportmanagement aan de
USBO (Universiteit van Utrecht) en dit was precies de studie die mij past, een
universitaire master die de praktijk niet uit het oog verliest.”
2. Waarom zou je deze opleiding/studie aanraden bij aankomende
studenten? Welke toegevoegde waarde heeft deze opleiding/studie?
“De
koppeling met de praktijk is heel leuk en leerzaam. Alle studenten gaan twee
dagen per week naar de universiteit en werken daarnaast drie dagen per week in
een sportorganisatie. Dit zijn vaak gemeenten, bonden of andere maatschappelijk
gerichte organisaties. De theorie kun je gelijk toepassen in de praktijk en
voorbeelden uit de praktijk kun je meenemen in je studie. Verder nemen er 25
studenten deel aan één masterjaar, hierdoor is er veel contact met docenten en
tussen de studenten. Alle 25 studenten zijn werkzaam in een andere organisatie
zodat je in korte tijd veel informatie krijgt over de organisatie van sport in
Nederland en je bouwt snel een netwerk op.”
3. Welk onderdeel mis je ofwel: wat zou volgens jou aan je
opleiding
toegevoegd mogen worden?
“Binnen deze opleiding mis ik
eigenlijk niks, we hebben interessante, interactieve colleges, die door
enthousiaste docenten worden gegeven. Verder wordt er veel gewerkt met
opdrachten en papers in plaats van met tentamens en is er een duidelijk
koppeling met de praktijk.”
4. Waar hoop je later na je studie te kunnen gaan werken, welk
soort baan ambieer je?
“Op dit moment ben ik werkzaam bij twee
organisaties, Vereniging Sport Utrecht en Stichting Rotterdam Sportsupport, als
projectleider BOS en projectleider Schoolsportvereniging. Bij beide banen houd
ik mij bezig met sportstimuleringsprojecten voor de jeugd, wat ik erg leuk vind!
Dus voorlopig wil ik hiermee doorgaan, ook na mijn afstuderen in 2009. In de
toekomst zie ik wel weer verder, in de sport zit ik in ieder geval helemaal
goed!”
5. Wat zou er volgens jou in de Nederlandse top- of breedtesport
geheel
anders geregeld of georganiseerd moeten worden en waarom? Hoe zou je
het
aanpakken?
“Sport wordt steeds populairder en wordt naast
sport als doel door de overheid steeds vaker ingezet als middel om allerlei
doelstellingen te behalen. Daardoor worden er veel impulsen gegeven in de sport
zoals de BOS-impuls (buurt, onderwijs, sport) - die een opvolger is van de
Breedte Sport Impuls, Meedoen Allochtone Jeugd Door Sport - en zo zijn er nog
vele initiatieven. Daarnaast zijn er veel lokale initiatieven op het gebied van
sport, wijkwelzijnsorganisaties, sportverenigingen en tegenwoordig ook steeds
meer commerciële sportaanbieders organiseren van alles in dezelfde wijk. Dit is
natuurlijk hartstikke goed, maar deze verschillende initiatieven lopen steeds
vaker langs elkaar heen en soms zitten ze elkaar in de weg in plaats van dat ze
elkaar versterken. Naar mijn idee werkt het beter wanneer de sport structureel
wordt aangepakt in plaats van het geven van impulsen. Voor de jeugd wordt sport
bijvoorbeeld steeds vaker overdag aangeboden, net na schooltijd.
Sportverenigingen kunnen daar moeilijk in mee, aangezien de vrijwilligers
overdag vaak werken. Wanneer sport structureel via scholen wordt aangeboden en
sportverenigingen een gedegen vergoeding krijgen om overdag deze sport aan te
bieden op en om deze scholen, krijgen we meer jeugd in beweging én worden de
sportverenigingen versterkt.”