door: Jan Boessenkool
“Als een sportvereniging er de financiële middelen voor heeft, is het
juist een uitstekend idee een professionele manager aan te trekken. Die kan met
een goed, vernieuwend beleid het voortbestaan van een vereniging waarborgen.
Continuïteit en groei zijn immers alleen mogelijk als een club
professionaliseert. De ‘verenigingsmanager’ heeft toegevoegde waarde bij het
vinden van voldoende vrijwilligers – een traditioneel probleem bij clubs. Hij of
zij kan ook zorgen voor een betere aansturing van die vrijwilligers en indien
nodig hun werkdruk verminderen. Een goede manager besteedt daarnaast aandacht
aan relaties met bestaande of potentiële sponsors, waardoor er meer geld in het
laatje komt. Zo verdient hij of zij zichzelf na verloop van tijd terug.
Belangrijk is bovendien dat de manager klantgericht denkt. Want zoals Frank van
den Wall Bake zegt: ‘Leden zijn klanten, die goed behandeld moeten worden.
Anders zeggen ze hun abonnement op, zeker in tijden van financiële crisis.’ Voor
een vereniging is het een goed idee om niet alleen managers aan te trekken, maar
ze ook in staat te stellen via cursussen of opleidingen hun klantgerichtheid te
verbeteren.”
Zie hier de winnende reactie in Supporter (nr.36 december 2009), het
kwartaalblad van de NCDO (Nationale Commissie voor internationale samenwerking
en Duurzame Ontwikkeling), op de vraag of een sportvereniging een professionele
manager nodig heeft. Aanleiding was een uitspraak van sportmarketeer Van den
Wall Bake die het “absurd vond dat de meeste sportverenigingen wel honderden
leden, maar geen professionele manager hebben.”
Als dit de winnende reactie was, dan is de vraag wat de andere reacties zijn
geweest. Het zegt veel over de winnaar, veel over zijn inspirator goeroe Van den
Wall Bake en nog meer over de reactie van Supporter. Wat zij gemeen hebben, is
dat ze weinig tot niets van het sportverenigingsleven in Nederland kennen. In
ieder geval niet als betrokken vrijwilliger. Anders zouden ze deze onzin niet
uitkramen. Het is managerspraat dat iedere sportclub tegenwoordig aan beleid
moet doen. Vraag de eerste beste bestuurder of kaderlid wat het beleid van zijn
club is. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij geen idee, “maar onze secretaris heeft
het keurig in zijn archief”. Een sportclub draait niet op fraai geformuleerde
beleidsstukken. Het is economenpraat dat een vereniging moet groeien. En waarom
zou zonder professionalisering de continuïteit op het spel staan als het al
honderd jaar zonder verenigingsmanager is gelukt?
Ik ken heel goede verenigingsmanagers die inderdaad toegevoegde waarde
hebben, maar ik ken er ook die meer vrijwilligers hebben weggejaagd dan
geworven. En het laatste dat managers moeten doen, is vrijwilligers aansturen.
Sportverenigingen zijn vrijwilligersorganisaties. Dat moeten ze blijven, want
juist dat is hun kracht. De lol en de passie zullen snel verdwijnen als een
betaalde kracht jou gaat vertellen wat je anders (met meer beleid?) moet doen
terwijl je het al jarenlang met succes hebt gedaan. Waarom noemen we die
betaalde krachten eigenlijk ‘managers’? Zou verenigingsondersteuner niet een
betere term zijn?
Ja hoor, de goede manager verdient zichzelf wel terug omdat hij goede
relaties zou hebben met sponsors. Praat eens met een willekeurige
penningmeester, dan kan die illusie ook op de grote hoop fabeltjes die het
toverwoord ‘professionalisering’ oproept. En dat geldt ook voor de
bedrijfskundigenpraat dat leden klanten zouden zijn die weglopen als de club
niet klantgericht genoeg is. Leden hebben geen abonnement, maar zijn lid. Omdat
ze met vrienden en bekenden samen willen sporten, zich thuis voelen in hun club
en erbij willen horen. Klanten komen een product kopen. Gelukkig zit het
sportverenigingsleven echt anders in elkaar!
Wat is er ‘absurd’ aan een sportvereniging te zijn met wel honderden leden,
zonder een betaalde manager? Verreweg de meeste verenigingen doen het nog steeds
(goed) zonder. Het is een grove belediging te suggereren dat zij ‘absurd’ bezig
zijn. Waar ze vaak wel last van hebben, is dat ze door commercialisering en
overheidswensen opgezadeld worden met talloze andere klussen en regelgeving die
weinig of niets van doen hebben met het sporten zelf. Daarin ligt de echte
professionalisering: ervoor zorgen dat sportverenigingen vooral kunnen doen
waarvoor ze ‘op aard’ zijn! En te erkennen dat dit al een geweldige
maatschappelijke waarde heeft.
‘Supporter’ wordt wakker: red de sportvereniging, stop de
professionalisering!
Voor een reactie van Clemens Vollebergh op dit
artikel klik hier
Jan Boessenkool is werkzaam als hoofddocent/onderzoeker aan de
Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de
Universiteit Utrecht.