Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Archief-Sporvereniging en Passie-Item

Hé... een teamleidster bij het jongensvoetbal! 2 februari 2010

door: Inge Claringbould

Enige tijd geleden stond ik langs het voetbalveld te praten met een teamleider van een voetbalteam van jongens C1. Ik vond het opvallend dat deze teamleider eigenlijk een teamleidster was en vroeg haar hoe dat zo kwam.  Ze vertelde me dat haar zoon in het team speelde, dat ze gek was van bijna alle sporten, maar met name van voetbal. Gelukkig voetbalde deze zoon, want haar oudste zoon had niet veel belangstelling voor sport. Ze leek verbaasd over haar eigen voetbalfanatisme: ‘Gek hè, maar ik heb het altijd gehad. Het is niet zo gewoon, hoewel… er zijn wel meer moeders in de functie van teamleider’, zo sprak ze. Ik vroeg haar of ze wist hoe die man/vrouw verhouding ongeveer lag. ‘Half, half?’, vroeg ik. ‘Ja, zo ongeveer.’ Ze pakte het boekje erbij, waar alle teamleiders in stonden, verbaasd kwam ze tot de conclusie dat er niet meer dan een kwart vrouw was.

Ik vond het gesprek interessant. Ten eerste omdat ze het gevoel had dat er vrij veel vrouwen teamleider waren, terwijl dat niet zo was. Is dat omdat je weinig vrouwen in dergelijke functies verwacht en dat ze dan juist opvallen, waardoor je hun aantal al snel overschat?

Ten tweede omdat ze verbaasd was over haar eigen voetbalfanatisme. Alsof haar passie voor het voetbal niet zo goed past bij haar vrouw zijn, dat is meer iets voor mannen… Ik herken dit uit gesprekken die ik heb gevoerd met vrouwelijke bestuurders in de sport. Ze kunnen zich verbazen over het feit dat ze als vrouw een bestuursfunctie bekleden, alsof ze op zoek zijn naar een verklaring voor dit opvallende fenomeen.

Wat is dat voor iets? Vinden we het dan wél ‘gewoon’ of ‘vanzelfsprekend’ dat mannen dergelijke taken verrichten? En maakt die vanzelfsprekendheid dat de uitzonderingen al snel het gevoel hebben dat ze iets uit moeten leggen? Of zouden ook mannen op zoek zijn naar de verklaring voor hoe ze in vredesnaam in de functie als teamleider terecht gekomen zijn? En zou het zo zijn dat vrouwen wanneer ze niet in de minderheid zijn, bijvoorbeeld bij de kantinedienst, ook op zoek zijn naar zo’n verklaring? Ik denk het niet, waarschijnlijk heeft deze houding alles te maken met hoe je je voelt in een bepaalde situatie.

Rosabeth Moss Kanter liet in haar boek ‘Men and women of the corporation’, in 1976 het volgende zien.

X   X   X            X   X   X
        X  O  X   X    X    X
X   X    X  X    O   X    X    X    X
X  X        X       X      X       X

Wat valt u op?  Juist, de twee O-tjes, die zie je meteen. Zij zijn een vreemde eend in de bijt en je vraagt je wellicht al snel af hoe het is als O-tje om te X-en? Terwijl je je niet afvraagt hoe het is om als X-je om te X-en, dat is namelijk normaal. Als het goed gaat met dat O-tje valt dat op (hé kijk, een O die goed kan X-en!), maar als het niet goed gaat ligt de conclusie voor de hand: ‘O-tjes kunnen niet goed X-en, dat zit niet in hun aard’.

Ik ga nog even terug naar het zojuist geschetste voorbeeld. Stel je vraagt aan een man (een X) als teamleider: Wat doet u in die functie? Hij zal waarschijnlijk iets antwoorden in de trant van: ‘Wij doen een aantal belangrijke dingen… (en noemt de taken van een teamleider).’ Stel dezelfde vraag aan een vrouw, dan kan ze de vraag op dezelfde manier (inhoudelijk) beantwoorden, maar ze kan de vraag ook anders opvatten, namelijk ‘Wat doet u als vrouw (als O) in deze functie?’ Dan zou het antwoord kunnen luiden: ‘Tja, dat is misschien een beetje vreemd, maar… Ik doe dit graag.’  Zoiets. De positie als O-tje of als X-je heeft dus gevolgen voor je identiteit. Als X-je voel je je waarschijnlijk meer op je gemak, want wat X-jes doen is ‘normaal’ en daardoor beweeg je je wat vrijer. Als O-tjes taken doen als X-jes, is dat weliswaar normaal, maar ook een beetje raar omdat een O-doet-alsof-ie-X-is. Als O-tje betekent het dat je blijkbaar anders praat over je eigen taken … met een zekere verbazing, ‘kijk mij als O-tje-eens-X-en!’

Als mijn redenering klopt gaat het dus niet zozeer om man/vrouw-verschillen, maar om de verhoudingen, hoor je tot de meerderheid of tot de minderheid? Met andere woorden, wanneer je in een minderheidspositie zit, draag je een fundamentele onzekerheid met je mee over de legitimiteit van je positie en dat heeft consequenties voor het gedrag dat je in die functie toont.

Dan is er nog iets aan de hand, noem het de vanzelfsprekende status of maatschappelijke waarde die je als lid van een meerderheid- of minderheidsgroep meekrijgt. Bijvoorbeeld een man in een bestuur met verder alleen vrouwen wordt vrijwel direct voorzitter, en een vrouw in een bestuur met verder alleen mannen blijft altijd algemeen bestuurslid/secretaris. Uitzonderingen daargelaten. Kortom, er worden aan mannen/vrouwen ook specifieke waarden toegekend.

En wat heeft dit alles te maken met passie voor de sport? Het uiting geven aan je passie voor sport, zoals de vrouw doet door teamleider te worden van het jongensvoetbal, is in veel sportomgevingen vanzelfsprekender voor mannen dan voor vrouwen, en wanneer je de passie hebt om ook een stapje hoger te komen, is het gemakkelijker wanneer je tot de statusgroep behoort. En wat nu als ik als O-tje geen zin heb in die ‘opvallende’ positie als O-tje, en ook ‘gewoon’ in dezelfde positie als de X-jes zou willen zitten? Jammer, dat gaat niet lukken, en dat betekent … dat je echt moet willen.

Dr. Inge Claringbould is als docent/onderzoeker verbonden aan de Utrechtse School voor Bestuurs- en Organisatiewetenschap (USBO) van de Universiteit Utrecht. Ze werkt onder andere als coördinator/ programmadirecteur van de master opleiding Sportbeleid en Sportmanagement. In haar promotieonderzoek heeft zij zich verdiept in de constructie van gender in (hogere) sportbestuursfuncties. Momenteel onderzoekt ze hoe ervaringen van jongeren in sport beinvloed worden door onder meer gender, diversiteit en ongelijkheid.

« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst