door: Anja Andres en Rens van Kleij
De wijze waarop
tarieven voor gemeentelijke sportaccommodaties worden bepaald en worden
ontwikkeld, is onlosmakelijk verbonden met de subsidiëring van sport,
sportverenigingen en –activiteiten. Door inzicht te krijgen in de kostprijs van
de gemeentelijke sportvoorzieningen en het te verwachten gebruik daarvan, is de
mate waarin indirecte subsidiëring plaatsvindt inzichtelijk te maken en te
kwantificeren.
De wijze waarop tarieven voor gemeentelijke sportaccommodaties worden bepaald
en worden ontwikkeld, is onlosmakelijk verbonden met de subsidiëring van sport,
sportverenigingen en –activiteiten. Door inzicht te krijgen in de kostprijs van
de gemeentelijke sportvoorzieningen en het te verwachten gebruik daarvan, is de
mate waarin indirecte subsidiëring plaatsvindt inzichtelijk te maken en te
kwantificeren.
De hoogte van de tarieven voor het gebruik van gemeentelijke
binnensportaccommodaties, zwembaden en buitensportaccommodaties bepalen de mate
waarin de exploitatiekosten van deze voorzieningen gedekt worden. Binnen de
sportsector is bekend dat het verschil tussen opbrengsten en kosten groter wordt
naarmate de exploitatie van een gemeentelijke sportvoorziening voortduurt. De
toename van dit verschil - het exploitatietekort - wordt voor een belangrijk
deel veroorzaakt doordat de kosten sterker stijgen dan de opbrengsten. Deze
kosten zijn voor een belangrijk deel niet te beïnvloeden (denk hierbij aan
energie, trendmatige loonstijgingen, groot onderhoud) want afhankelijk van
externe factoren.
De tarieven bepalen – naast de bezetting van de accommodatie – de
opbrengstenzijde van de exploitatie. De stijging van de tarieven is echter
meestal niet markt- of inflatieconform om laagdrempelige toegankelijkheid van de
accommodaties blijvend te bevorderen. Gemeenten die het tarievenbeleid voor
binnensport- en buitensportaccommodaties al eens kritisch hebben onderzocht,
zien niet alleen verschillen in de systematiek voor binnensportvoorzieningen
enerzijds en buitensportvoorzieningen anderzijds, maar ook in verschillen in de
tarieven binnen één en hetzelfde voorzieningencluster.
In historisch perspectief….
Bij het merendeel van onze
gemeenten hebben de tarieven voor de binnensport- en buitensportaccommodaties
een historische grondslag. Op basis van de situatie destijds binnen zowel het
gemeentelijk huishoudboekje als dat van betrokken sportverenigingen zijn
afspraken gemaakt over het tarief. Een ander aspect dat van invloed is geweest
op de tariefstelling – zo leert onderzoek – blijkt het al dan niet in één keer
kunnen afschrijven van de gemeentelijke investering voor de realisatie van
betreffende sportaccommodatie. Daarnaast hebben ook politiek bestuurlijke doelen
hun invloed gehad op de wijze waarop afspraken over tarieven tot stand zijn
gekomen. Bijvoorbeeld als sportverenigingen moeite hadden de eigen exploitatie
rond te krijgen en de continuïteit van dergelijke verenigingen gewaarborgd moest
worden. Soms was een dergelijke verlaging ooit bedoeld als ‘tijdelijke’
maatregel die nooit meer gecorrigeerd of omgezet is naar het actuele
tarief.
Hoe verdedigbaar dergelijke keuzen in het verleden ook waren,
inmiddels heeft dit in veel gevallen geleid tot situaties waarin
voetbalvereniging X voor een gemeentelijk wedstrijdveld bedrag Y betaalt en
voetbalvereniging Z voor hetzelfde type veld tarief Q. Deze veel voorkomende
ongelijkheid, gekoppeld aan het gevoel van verworven rechten, maakt het niet
eenvoudig bestaande afspraken te doorbreken op weg naar een meer wenselijk
systeem. Het is echter niet onmogelijk.
Transparant, eenduidig en rechtvaardig
Het is niet altijd
duidelijk hoeveel van de gemeentelijke financiële middelen wordt besteed aan het
beleidsveld sport. Deze onduidelijkheid wordt in dergelijke gevallen vooral
veroorzaakt door de wijze waarop en mate waarin:
• indirecte
subsidiëring van sportactiviteiten plaatsvindt;
• aan het beleidsveld
sport gerelateerde kosten zijn verdeeld binnen de concernbegroting van een
gemeente;
• reserveringen voor groot onderhoud en
vervangingsinvesteringen binnen de concernbegroting zijn opgenomen, of juist het
ontbreken van dergelijke reserveringen (in de zin van feitelijke budgetten).
Gelet op de maatschappelijke doelen die met deze voorzieningen worden beoogd,
is het een utopie dat de exploitatie van gemeentelijke sportaccommodaties
kostprijsdekkend kan plaatsvinden. Het verkrijgen van helder inzicht in de
feitelijke kostprijs van sport is echter wel wenselijk. Deze kostprijs vormt
immers een belangrijke parameter voor te maken bestuurlijke- en beleidsmatige
afwegingen ten aanzien van handhaving, sanering of uitbreiding van de lokale
sportinfrastructuur en biedt handvatten voor het onderbouwen van te maken keuzes
en communicatie daarover. Daarnaast biedt de kostprijs een goed vertrekpunt om
een tariefstelsel te ontwikkelen dat transparant en eenduidig is, relatie heeft
met gemeentelijke beleidskaders (rechtmatigheid) en is gebaseerd op een
rechtvaardigheidsbeginsel.
Gelijke monniken, gelijke kappen
Het vormgeven van een
kostprijs georiënteerd tariefsysteem dat de basis vindt in principes als
‘transparant’, ‘eenduidig’, ‘rechtmatig’ en ‘rechtvaardig’, vergt een doordachte
voorbereiding. Daarbij is het van groot belang dat de kosten voor de
gemeentelijke sportaccommodaties integraal op dezelfde wijze in beeld worden
gebracht, of het nu gaat om sporthallen, sportzalen, zwembaden of
buitensportparken. De kostprijssystematiek is de eerste stap in het bereiken van
een gelijk vertrekpunt voor alle tarieven. Ook voor de te hanteren
kostprijssystematiek bestaan vervolgens nog enkele keuzemogelijkheden. Hierbij
valt onder meer te denken aan het meerekenen van de kapitaallasten in de
kostprijs of deze juist buiten beschouwing laten op grond van het feit dat het
realiseren van de lokale sportinfrastructuur wordt gerekend tot de
maatschappelijke verantwoordelijkheid van betreffende gemeente.
Het mag binnen de sector bekend worden verondersteld dat de kostprijs voor
het realiseren en in stand houden van binnensportaccommodaties, zwembaden en
buitensportparken sterk verschilt. Anderzijds kan worden gesteld dat
sportverenigingen belang hebben bij de in standhouding van de integrale
sportinfrastructuur. Hiermee kan tevens invulling worden gegeven aan het
hanteren van een solidariteitsbeginsel. Wanneer dit beginsel wordt gehanteerd,
vormt de kostprijs voor de integrale sportinfrastructuur het vertrekpunt voor de
daaraan te relateren tarieven. Na deze principiële keuze dient een tweede stap
gemaakt te worden, namelijk het bepalen van de relatieve verhoudingen tussen de
verschillende sportvoorzieningen en de kostprijs van de integrale
sportinfrastructuur. Op basis van de hieruit voortvloeiende inzichten kan voor
elke sport of sportvoorziening naar rato van de totale kostprijs het tarief
worden bepaald. Tot slot wordt ter verfijning van het systeem en om te komen tot
verdere aanscherping van het rechtvaardigheids- en solidariteitsbeginsel nog een
laatste sturingsinstrument ingezet: het dekkingspercentage.
Dekkingspercentage
Eerder in dit artikel is al aangegeven
dat het zonder meer hanteren van kostprijsdekkende tarieven een utopie is. Met
behulp van een kostprijs georiënteerd tariefsysteem zal snel blijken dat er
grote verschillen bestaan tussen de kostprijs voor binnensportaccommodaties
(lagere stichtingkosten, lagere instandhoudingskosten, meer - en over het
algemeen hogere - opbrengsten dan voor buitensportparken), zwembaden en
buitensportaccommodaties. De principiële grondslag voor de te ontwikkelen
tarieven is bij een kostprijs georiënteerd tariefsysteem gelijk. Door vervolgens
per gebruiker een te hanteren dekkingspercentage vast te stellen heeft men een
bestuurlijk sturingsinstrument. Hiermee wordt bepaald welk deel van de kostprijs
wordt doorberekend aan de gebruiker. Het hanteren van een dekkingspercentage
biedt de mogelijkheid om rekening te houden met:
• eerdere
tariefstelling;
• tariefstelling in omringende
gemeenten;
• mogelijke taakstellende bezuinigingen;
• indien de
omstandigheden dat toelaten – het verder verlagen van de financiële drempel om
aan sport deel te nemen.
Invoering van het nieuwe stelsel
Door invoering van een
kostprijs georiënteerd tariefsysteem kunnen op het niveau van de afzonderlijke
sportvereniging verschillen gaan ontstaan. Zo zullen sommige verenigingen minder
gaan betalen dan voorheen, en komen andere verenigingen voor hogere kosten te
staan. Desalniettemin leert de praktijk dat wanneer de oorspronkelijke tarieven
voor alle verenigingen inzichtelijk worden gemaakt en blijkt dat er tot dusver
sprake is geweest van ongelijkheid onderling, de bereidheid om op basis van het
nieuwe systeem te gaan functioneren ook onder gebruikers aanwezig is.
Verenigingen die een hoger tarief dienen te gaan betalen, hebben in het verleden
immers in meer of mindere mate de vruchten geplukt van een lager tarief dan
‘collega-verenigingen’. Bovendien kan een gemeente er voor kiezen om voor de
verenigingen die met een kostenverhoging te maken krijgen een overgangsregeling
te hanteren (gewenningsperiode).
Bijdrage aan financiële taakstelling?
Of er vanuit de
tarieven voor het gebruik van gemeentelijke sportvoorzieningen dient te worden
bijgedragen aan een financiële taakstelling (bijvoorbeeld voortvloeiend uit de
te verwachten korting op het gemeentefonds) is een keuze. Op voorhand kan niet
worden gesteld dat binnen elke gemeente de mogelijkheid daartoe aanwezig is. Wél
leidt het verkregen inzicht in de kostprijs van de integrale sportinfrastructuur
en de mate waarin daaraan wordt bijgedragen door de gebruiker, tot opening voor
een meer fundamentele discussie. Binnen deze discussie kan worden bezien in
hoeverre de huidige bijdrage van de gebruiker als maatschappelijk aanvaardbaar
kan worden beoordeeld of wellicht ruimte biedt voor bijstelling naar boven.
Daarnaast biedt het systeem handvatten voor te maken keuzen in mogelijke
uitbreiding van de lokale sportinfrastructuur. Hierbij kan dan, meer dan
voorheen, naast de initiële investering ook expliciet rekening gehouden worden
met de kosten voor instandhouding (structureel) en de gevolgen daarvan voor
gemeentebegroting en gebruikstarieven.
De wijze waarop tarieven voor gemeentelijke sportaccommodaties worden bepaald
en worden ontwikkeld, is onlosmakelijk verbonden met de subsidiëring van sport,
sportverenigingen en –activiteiten. Door het verkregen inzicht in de kostprijs
van de gemeentelijke sportvoorzieningen en het te verwachten gebruik, is de mate
waarin indirecte subsidiëring plaatsvindt inzichtelijk en te kwantificeren.
Vervolgens kan worden bezien in hoeverre er nog subsidiemiddelen resteren, welke
doelen hiermee dienen te worden bereikt en op welke wijze deze tot dusver zijn
ingezet.
In één van de volgende artikelen in deze reeks, wordt aandacht geschonken aan
het subsidiëren van de sportsector. Vooruitlopend daarop hier alvast een
stelling die daarbij een centrale rol speelt: ‘subsidie is géén recht, maar een
instrument om beleidsdoelen te realiseren die zonder subsidie niet van het
startblok komen!’
Anja Andres is eigenaar van Andres c.s.
waarvoor zij tevens actief is als senior adviseur. Rens van Kleij is senior
adviseur bij Andres c.s. Voor meer informatie contact@andrescs.nl