Skip Navigation LinksHome-Nieuws-Interviews-Item

5 vragen aan Jacco Verhaeren, technisch directeur KNZB 18 december 2012


Jacco Verhaeren was 23 jaar lang zwemtrainer. Hij coachte Pieter van den Hoogenband, Inge de Bruijn en Ranomi Kromowidjojo naar Olympisch goud. De afgelopen zes jaar was hij naast bondscoach ook technisch directeur bij de Koninklijke Nederlandse Zwembond (KNZB). Na de Olympische Spelen van Londen legde hij zijn taken als coach neer om zich volledig te kunnen richten op zijn rol als technisch directeur. Met Sport Knowhow XL blikt Verhaeren terug op zijn successen als coach en kijkt hij vooruit naar zijn nieuwe rol.
door: Leo Aquina | 18 december 2012

1. Na de succesvolle Olympische Spelen van Londen heb je besloten te stoppen als coach om je volledig te kunnen concentreren op je rol als technisch directeur van de zwembond. Wanneer ben je voor het eerst gaan nadenken over dat besluit?
“Dat is pas na de Olympische Spelen gebeurd. Bij een olympische cyclus ga je een commitment aan voor vier jaar en dan moet je honderd procent gefocust zijn. Er komt natuurlijk wel eens een andere partij langs en er zijn aanbiedingen uit het buitenland, maar ik sta mezelf niet toe om tijdens dat traject over andere dingen na te denken. Ik heb nu vijf olympische cycli meegemaakt en mijn agenda liep altijd tot en met de laatste dag van de Spelen. Pas daarna ging ik weer nadenken over andere scenario’s. Er kwamen na de afgelopen Spelen veel scenario’s op me af. Natuurlijk heb ik met veel mensen overlegd voordat ik tot mijn besluit ben gekomen. Als eerste thuis, maar ook met mensen van de zwembond, collega’s, met Pieter van den Hoogenband en zelfs met een carrièrecoach. Uiteindelijk heb ik de beslissing helemaal zelf genomen, maar niet zonder het eerst van alle kanten te belichten.”

“De zwemmers heb ik niet betrokken bij mijn besluit. Ik vond het ook lastig om het hen te vertellen. Het is de moeilijkste beslissing die ik in mijn carrière heb moeten maken. Ik voel een loyaliteit voor de zwemmers en ik had toch een beetje het gevoel dat ik hen in de steek liet. Juist daarom heb ik de zwemmers er niet bij betrokken, want dan was het een emotioneel besluit geworden. Ik heb mezelf de vraag gesteld of ik hetzelfde commitment de komende vier jaar weer op kon brengen. Het antwoord was ‘nee’ en dan zou het niet eerlijk tegenover de zwemmers zijn nog door te gaan. Het is honderd procent of niets, dat verwacht ik ook van de zwemmers.”

2. Je bent meer dan twintig jaar trainer/coach geweest. Heb je in die periode een ‘methode-Verhaeren’ ontwikkeld?
“Elke trainer heeft zijn eigen aanpak, dus die methode is er zeker. Maar het geheel is zo divers en complex, dat is niet in een paar zinnen te vangen. Bovendien ben ik gericht op het individu en de aanpak verschilt dus van zwemmer tot zwemmer. De rode draad is dat ik altijd procesgericht werk, met een heel duidelijk doel voor ogen. Ik concentreer mij op één ding, één missie en alles wat daarbuiten valt, is niet interessant. Natuurlijk heb ik in de loop der jaren een ontwikkeling doorgemaakt. Toen ik begon als trainer kwam ik net van het CIOS. Dan werk je heel programmatisch. Je hebt geleerd hoe je een planning maakt, hoe een training eruit moet zien, hoe het zit met techniek, hoe je lesgeeft. De ontbrekende factoren zijn ervaring en kennis. Je hebt een hoop kennis, maar er is nog veel meer. Die kennis en ervaring heb ik in de loop der jaren verzameld, eigenlijk op alle vlakken. Management is een voorbeeld. Toen ik begon als trainer stond ik alleen langs de badrand en deed ik alles zelf. De laatste tien jaar ben ik altijd omringd geweest door een team van fysiotherapeuten, krachttrainers, managers, medici een biomechanicus. Ik heb veel geleerd op het gebied van communicatie, niet alleen met de zwemmers, maar met het hele team.”

“Als ik kijk naar de weg die ik met Pieter van den Hoogenband heb bewandeld naar Sydney 2000 - de Olympische Spelen waar hij goud won - dat was een groot avontuur. Ik maakte alles voor de eerste keer mee: een sporter van mij die titels won en wereldrecords zwom op de Spelen. Bij de route die ik het afgelopen Olympische traject heb bewandeld met Ranomi Kromowidjojo heb ik die ervaring kunnen gebruiken. Hoe ga je om met het fenomeen Olympische Spelen, de media, het feit dat je een topper bent? Welke keuzes maak je in de trainingen? Ik ben nog individueler gaan werken, nog meer op de persoon, nog meer in de details van de race. Het is een vierjarig traject naar die ene race toe, de ultieme race in de olympische finale. Je laat het raceplan steeds terugkomen, je legt de focus op wat de sporter goed kan, je zorgt ervoor dat de sporter zich niet laat leiden door zijn tegenstanders of door de omgeving. De sporter doorloopt een traject van bewust bekwaam naar onbewust bekwaam. Voor de olympische finale moet een sporter niet meer na hoeven denken.”

3. Je hebt met verschillende zwemmers gewerkt. In de aanloop naar Sydney heeft Inge de Bruijn een tijd bij de Amerikaan Paul Bergen getraind om op de Spelen onder jouw hoede medailles te winnen. Waaraan moeten zwemmers voldoen om met jou te kunnen werken?
“De topsportgedachte is het belangrijkst. Ik heb met honderden zwemmers gewerkt en degenen die succes boeken, zijn degenen die op alle belangrijke momenten de juiste keuzes maken, als het gaat om training, maar ook in hun sociale leven. Het zijn de zwemmers die emotioneel het meest stabiel zijn, die niet al te hoge emotionele pieken en dalen kennen. En natuurlijk moeten ze behept zijn met een genenpakket dat ze bij uitstek geschikt maakt voor de zwemsport. Als je me vraagt wat belangrijker is, mentaal of het fysieke? Ik denk dat de nummer één, twee en drie in een olympische finale - of misschien wel alle finalisten - technisch en fysiek ongeveer dezelfde mogelijkheden hebben. Wat op dat moment de doorslag geeft, is de onvoorwaardelijke keuze. Mentaliteit is evenzeer een onderdeel van talent als het genenpakket. Op mentaal gebied selecteer ik niet aan de voordeur. Ik kijk hoe hard iemand kan zwemmen en wat er voor potentieel is. Pas na verloop van tijd merk ik tijdens de samenwerking of ik met een kampioen te maken heb. Echte kampioenen onderscheiden zich altijd door een combinatie van fysieke aanleg en het maken van die onvoorwaardelijke keuze.”

“Terugkijkend op de samenwerking met Inge de Bruijn: zij heeft op een gegeven moment zelf de keuze gemaakt om naar Amerika te gaan en met Paul Bergen te gaan werken. Toen had ze al met mij als coach gebroken. Dat heeft er volgens mij ook toe geleid dat ze die onvoorwaardelijke keuze heeft gemaakt en daardoor heeft ze bereikt wat ze heeft bereikt. Dat commitment was er voor die tijd nog niet. Bergen heeft de basis gelegd voor de medailles van Inge in Sydney. Ik heb haar alleen de laatste vier weken begeleid. Dat toont ook aan dat er geen zaligmakende methode is voor een coach. Bergen en ik werken volledig anders. Ik ben meer gedoseerd en gericht op techniek, bij hem is het een stuk intensiever, minder technisch en meer gericht op fysiek. Vlak voor de Spelen kreeg ik van Bergen een e-mail met aanbevelingen, maar ik kon niet alles kwijt in mijn programma. Toen mailde hij terug: ‘If your program stands like a rock, it’s okay.’ Dat is een algemene aanbeveling: doe wat jij goed vindt vanuit je eigen overtuiging, volg je eigen visie en je eigen weg. Het mooie was dat onze programma’s enorm van elkaar verschilden, maar wel goed op elkaar aansloten.”

4. De afgelopen jaren heb je de functie van bondscoach en technisch directeur gecombineerd. Waarom wil je dat niet langer samen doen?
“Zoals sporters na de Spelen nieuwe doelen formuleren, heb ik dat ook gedaan. Mijn doel na de successen van Londen is de basis van het zwemmen in Nederland breder te maken. Dat bereik je niet als trainer. Het dagelijks coachen van zwemmers begint ’s ochtends om half negen met de eerste zwemtraining van twee uur. Daarop volgt een land- of een krachttraining, vervolgens moet je trainingen plannen en voorbereiden en ‘s avonds van vijf tot zeven is er weer een zwemtraining. Dat is dagelijkse kost, behalve op zondag. Trainer ben je fulltime, trainingen, planningen en analyses kosten gewoon veel tijd en als technisch directeur kwamen er voor mij overkoepelende beleidsmatige dingen bij. Ik combineer die functies sinds 2006 en ik heb in die zes jaar altijd het accent gelegd op het trainerschap. Het technisch directeurschap deed ik er een beetje bij en met mijn nieuwe doelstelling om het zwemmen in Nederland te verbreden, is dat niet meer de combineren met het trainerschap.”

“De vraag of ik als technisch directeur mijn eigen werk als coach evalueerde, heeft eigenlijk nooit gespeeld. Dat is altijd goed gegaan omdat ik heel transparant werk. Ik heb nooit echte evaluatiemomenten ingebouwd, maar ik doe doorlopend aan reflectie door te overleggen met het hele team en de dialoog te zoeken. Je moet jezelf in het proces doorlopend toetsen aan de hand van de feedback die je krijgt van anderen.”

5. Hoe ga je de komende jaren handen en voeten geven aan de ambitie om het zwemmen in Nederland te verbreden?
“Ik ga me nadrukkelijk bemoeien met de organisatie van de KNZB. Ik heb meer tijd en ruimte voor begeleiding en ondersteuning van de coaches. Tegelijkertijd wil ik me richten op de basis, het diplomazwemmen, de doorstroming van talent richting de verenigingen en talentontwikkeling. Een ding weet ik zeker: het talent is er wel, maar we zien het te weinig. Ik heb nu als technisch directeur de ruimte om invulling te geven aan de ideeën die ik daarover als trainer al heb ontwikkeld. Het is belangrijk om te zorgen voor fulltime coaches bij zwemverenigingen, die talenten sneller oppikken en beter begeleiden. We moeten eigenlijk datgene wat we de afgelopen tien jaar in Eindhoven hebben gedaan landelijk uitzetten.”

“Het is geen toeval dat we de afgelopen jaren Pieter van den Hoogenband en Ranomi Kromowidjojo hebben gehad. Ik weet zeker dat het succes in 2016 en 2020 niet ligt aan de hoeveelheid aanwezig talent. Het gaat erom dat we het talent herkennen en optimaal begeleiden. Ik sta daarbij niet langer aan de rand van het bad, ik schep voorwaarden. Het is nu de beurt aan de sporters en de nieuwe coaches om medailles te halen. Dat zal gaan volgens de methode Marcel Wouda in Eindhoven en de methode Martin Truijens in Amsterdam. Het is niet mijn bedoeling dat heel direct te sturen. Ik hoop natuurlijk wel iets van mijn ervaring door te kunnen geven. Wouda heeft jarenlang bij mij gezwommen en hij weet hoe ik werk. Maar het is iemand met een eigen visie die zich openstelt voor andere meningen. Hij zal zijn eigen programma samenstellen en dat is volgens mij ook de noodzakelijke grondhouding voor succes.”

“Of ik zelf nog ooit terugkeer als coach? Er zijn zoveel voorbeelden van mensen die terugkeerden naar het veld, of de baan of het bad… Ik heb er niet voor gekozen te stoppen als coach omdat ik het niet meer leuk vond. Het is nog altijd het mooiste vak dat er is. Maar op dit moment mis ik net die paar extra procent om echt succesvol te kunnen zijn. Ik heb het nu nodig om even niet langs de badrand te staan, maar ik zal nooit uitsluiten dat ik daar nog eens terugkeer.”
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst