Helma Neppérus werd in september 2006 gekozen tot lid van de Tweede Kamer. Sinds eind 2009 is de 59-jarige Voorschotense woordvoerder Sport van de VVD in de Tweede Kamer. Daarvoor werkte Neppérus lange tijd bij de Belastingdienst en vanaf 2005 was ze directeur Luchtvaart van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Roeiers zullen haar mogelijk kennen als roeister van de nationale damesacht in de jaren zeventig en als kamprechter van diverse wereldkampioenschappen en Olympische Spelen. Daarnaast heeft Neppérus lang in het bestuur van de Roeibond gezeten waar ze in 1984 de commissie toproeien(CTR) heeft opgericht en daar tot in het jaar 2000 in plaatsnam.
door: Babette Dessing |
9 maart 2010
1. Je bent eind 2009 de opvolger van Halbe Zijlstra als woordvoerder
Sport van de VVD in de Tweede Kamer geworden. Heb je daar zelf naar
gesolliciteerd of werd je benaderd?
“Iedereen bij de VVD weet dat
ik iets met sport heb, dus het was eigenlijk wel duidelijk dat als er ooit met
de portefeuille Sport werd geschoven dat ik daar een geschikte kandidaat voor
zou zijn. Binnen de Tweede Kamer ben ik zeer waarschijnlijk de enige die op hoog
niveau gesport heeft. Toen Halbe Zijlsta de portefeuille van onze vicevoorzitter
Edith Schippers overnam, heb ik zijn portefeuille Sport overgenomen. Mijn
topsportcarrière begon in 1971. Op mijn twintigste kwam ik in aanraking met de
damesacht bij de Leidse studentenroeivereniging Njord. Vanwege mijn lengte van
1.82 zei iedereen me dat ik het vast ver kon schoppen in het roeien, bovendien
had ik van nature een erg goede conditie. Ze bleken gelijk te hebben. Al snel
zat ik in het nationale roeiteam en nam ik het op tegen roeisters uit de DDR, de
Sovjet-Unie en Roemenië. Verder dan wat medailles bij nationale toernooien en
voorlopers van wereldbekerwedstrijden ben ik niet gekomen. Aangezien het in die
tijd gebruikelijk was om al op jonge leeftijd met topsport te stoppen, kwam er
twee jaar later alweer een einde aan mijn topsportcarrière. Dat was maar goed
ook, want mijn pezen begonnen toen aardig te kraken.”
“Vanaf 1987 was ik daarnaast internationaal kamprechter en zo ben ik op vijf
Olympische Spelen – van 1988 in Seoul tot 2004 in Athene – actief geweest. Het
is erg bijzonder dat ik zoveel Spelen heb mogen meemaken, maar ik heb er als
kamprechter wel wat onaangename beslissingen moet nemen. Soms werd er verkeerd
geroeid of was de boot niet in orde en dan moest ik als boeman optreden. Dat is
dan even een knop omzetten en doen, maar leuk was dat niet.”
2. Wat vind je het mooie en minder mooie van
sport?
“Topsport heeft me altijd het meest geprikkeld. Als klein
meisje zag ik kunstrijdster Sjoukje Dijkstra de eerste gouden medaille van
Nederland tijdens de Winterspelen halen en dat heeft een ontzettende indruk op
me gemaakt. Ook de afgelopen maand volgde ik – naar de mogelijkheden die ik
naast mijn werkzaamheden had – de Winterspelen. Een dergelijk evenement doet me
altijd veel. Tijdens de tien kilometer schaatsen was ik bijvoorbeeld in
Duitsland op werkbezoek en tijdens het diner kon ik alleen maar denken: ‘Wanneer
komt die uitslag van de laatste rit met Sven Kramer nou?’ De standen bleven stil
staan bij de een na laatste rit en dat was zenuwslopend. Daarnaast vond ik de
medaille van Nicolien Sauerbreij fantastisch. Op dat soort momenten zie je dat
topsport zowel jong als oud inspireert en hoe groot de rol van topsport is in de
maatschappij.”
“Uiteraard zijn er ook minder fijne kanten aan sport. Zo erger ik me groen en
geel aan het fanatisme van sommige supporters. Vooral bij voetbal zie je vaak
dat een legioen van alles naar elkaar en de spelers roept en soms ook met dingen
gaat gooien en smijten. Waar zijn ze dan mee bezig? Sport moet leuk zijn, maar
dat fanatisme heeft totaal niets meer met sport te maken. Daarnaast stoor ik me
er aan dat voetbalclubs meer geld uitgeven dan verstandig is. Als ik verneem dat
de voorzitter van Real Madrid weer tientallen miljoenen uitgeeft aan het
binnenhalen van een speler kan ik daar echt niet bij. Dat is toch idioot? Maar
ook in Nederland zie je dat voetbalclubs meer geld uitgeven dan ze bezitten.
Niet voor niets hebben de meeste clubs geldtekort. Daar moet verandering in
komen.”
3. Welke sportonderwerpen wil je graag op de politieke agenda
zetten?
“Als we kijken naar het Olympisch Plan 2028 moet je topsport
als land belangrijk vinden. Dat betekent dat je daar in moet willen investeren
en dat gebeurt naar mijn mening nog niet altijd genoeg. Daarnaast vind ik dat de
dopingcontroles bij topsporters in strijd zijn met de privacyrichtlijnen. Ik heb
er grote moeite mee als een sporter zijn hele agenda drie maanden van te voren
kenbaar moet maken en dat als iemand dan drie keer niet op een plek is, er een
tuchtzaak wordt gestart. Dat is buiten proporties. Dat je doping controleert is
helaas nodig, maar wat nu wordt vereist, vind ik volledig doorschieten.”
“In hetzelfde kader heb ik me er ook aan gestoord dat sportende kinderen
worden onderworpen aan diezelfde intensieve dopingcontroles. Het is toch te
vreemd voor woorden dat een dertienjarig Arnhemse schaatstalent haar schema een
maand van te voren moet indienen en bij weigering kan worden geschorst? Dit is
niet alleen strijdig met ethische normen, maar ook met juridische verdragen.
Natuurlijk moet je doping bestrijden, maar bij kinderen moet dat op een minder
overlastgevende manier gebeuren. Uit eigen ervaring weet ik dat dopingcontroles
vervelend zijn en daarom heb ik voormalig staatssecretaris Jet Bussemaker van
VWS opgeroepen hier een einde aan te maken. Bussemaker was het met me eens dat
dit een ernstige zaak is.”
4. IOC-erelid Hein Verbruggen riep onlangs in het NRC Handelsblad dat
Nederland met het oog op het Olympisch Plan 2028 al lang een kandidaat-stad voor
de Spelen had moeten aanwijzen. Ben je het met Verbruggen
eens?
“Jazeker, ik vind dat Nederland dit jaar nog een
kandidaat-stad moet aanwijzen. Zelf heb ik een voorkeur voor mijn geboortestad
Amsterdam, al zou Rotterdam het ook zeker kunnen. Het belangrijkst is dat
Nederland tijdig met alle voorbereidingen begint, want alleen met het kiezen van
een kandidaat-stad ben je er nog lang niet. Denk aan de infrastructuur, de
sportvoorzieningen en het Olympisch dorp. Dat kun je niet te lang laten liggen.
Daarnaast is het van belang dat Nederland niet vergeet om te blijven investeren
in topsport zelf. Het Olympisch Plan 2028 is een goed doel, maar je moet ook
zorgen voor goede topsporters, de beste coaches en een goede ploeg. Als
topsporter doe je immers niets alleen.”
“Daarnaast heeft ook de overheid een belangrijke rol, al zijn de Spelen in
principe een particuliere bijeenkomst. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de
ruimtelijke ordening, het wegennet en de bruggenbouw dan kom je vanzelf bij de
overheid terecht. Daarom vind ik dat de centrale overheid meer geld in het
Olympisch Plan 2028 moet steken als we de ambities van het plan ook willen
waarmaken. Bovendien moet de overheid ervoor zorgen dat de Spelen goed
georganiseerd worden, want anders komt de rekening aan het eind van het verhaal
bij de belastingbetaler terecht. Kijk bijvoorbeeld naar Montreal, die stad ging
bijna failliet aan de Spelen. Dat is uiteraard iets wat nooit had mogen
gebeuren.”
5. In 2001 ben je zowel benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje
Nassau als Chevalier de Mérite in Frankrijk. Voor welke verdiensten was dat?
“Ik ben benoemd tot Ridder in de Orde wegens mijn werk als hoofd
douane in combinatie met het bestuur van de roeibond. Bij de roeibond ging ik
jarenlang over de financiën en richtte ik in 1984 de commissie toproeien (CTR)
op. Door deze commissie is het roeien in Nederland professioneler geworden en
kregen de toproeiers de faciliteiten en mogelijkheden die ze nodig hadden om
zich verder te ontwikkelen.”
“In Frankrijk ben ik in datzelfde jaar benoemd
tot Chevalier de Mérite. Die onderscheiding heb ik gekregen voor het werk wat ik
bij de douane deed in samenwerking met mijn Franse collega in de strijd tegen de
drugs in Nederland en Frankrijk. Zo is er door mijn verdiensten in Nederland
moderne apparatuur gekocht, zoals de containerscan in Rotterdam. Het blijkt vrij
uitzonderlijk te zijn dat buitenlanders die onderscheiding krijgen, dus ik ben
er zeer door vereerd.”