De vraag van… André Bolhuis, voorzitter NOC*NSF
Aan… Jacques Geraets, werkzaam bij het Nederlands Huisartsen Genootschap
De vraagWaar komt het door dat er zo weinig expliciet gebruik wordt gemaakt van het positieve effect dat sport op de gezondheid kan hebben? Artsen kennen die positieve effecten zeker wel, bijvoorbeeld als therapie bij depressies. En een ander voorbeeld is dat in onderzoek is aangetoond dat door van tevoren conditie en functionaliteit te verhogen, een patiënt die in een betere conditie een operatie ondergaat daardoor met minder complicaties en sneller het ziekenhuis weer uit komt. Dat scheelt ook nog mooi in zorgkosten. Toch wordt sport niet op grote schaal ‘voorgeschreven’ door de medische wereld, ook niet in relatie tot beide voorbeelden. Vandaar mijn vraag naar de oorzaken van de kennelijk toch geringe erkenning die sport krijg als probaat middel om de gezondheid individueel en van hele groepen te verbeteren.
Het antwoordBeste André,
Dank voor jouw vraag. Natuurlijk ben ik het met je eens dat sport positieve effecten heeft op de gezondheid en herken ik de effecten van sport zoals je die beschrijft. Maar graag zou ik dit nog iets breder willen trekken. Volgens mij gaat het om bewegen in zijn algemeenheid. Om zowel het bewegen binnen het publieke domein als het bewegen binnen het zorgdomein.
Sport behoort dan vooral tot bewegen binnen het publieke domein, laten we zeggen het beweegaanbod in de wijk waar iedere Nederlander (zonder momentane medische complicaties) gebruik van zou moeten kunnen maken. Tot bewegen binnen het zorgdomein behoort het bewegen onder begeleiding van een zorgprofessional zoals dit gebeurt binnen de revalidatie. Daarbij zijn er medische beperkingen waardoor het bewegen binnen het publieke domein op dat moment (nog) niet mogelijk of (nog) niet verantwoord is.
Het beter op elkaar afstemmen van het beweegaanbod binnen en buiten de zorg is een grote uitdaging voor de komende jaren. Voor deze opgave staan niet alleen beleidsmakers, gemeenten en zorgverzekeraars, maar ook zorgprofessionals binnen de zorg (huisartsen, fysiotherapeuten, sportartsen en revalidatieartsen) en beweegprofessionals buiten de zorg (sportbegeleiders en sportinstructeur. En niet op de laatste plaats is dit een verantwoordelijkheid van de sporter of de patiënt zelf (zelfmanagement).
Dit betekent concreet dat duidelijk gesteld moet worden wanneer bewegen binnen de zorg en buiten de zorg zou moeten plaatsvinden. Duidelijke toewijzingscriteria voor individuele of groepsbegeleiding binnen de zorg, maar ook duidelijke doorstroomcriteria wanneer bewegen vanuit de zorg overgedragen kan worden naar het beweegaanbod binnen het publieke domein of bewegen zelfs geheel buiten de zorg kan plaatsvinden.
Daarmee kom ik dan op de kern van jouw vraag André. Binnen de zorg wordt op dit moment vooral aandacht besteed aan geïndiceerde beweegadviezen bij patiënten met een medische diagnose waarbij wetenschappelijk bewijs bestaat dat bewegen of sporten een effectieve interventie is. Denk hierbij aan mensen met hart-vaatproblemen, suikerziekte, longproblemen of een chronische aandoening van het beweegapparaat; aandoeningen die in de praktijk dikwijls gecombineerd voorkomen en waarbij professionele begeleiding door een beweegzorgprofessional gewenst is.
Waar echter binnen de zorg en bij beleidsmakers nog onvoldoende aandacht aan wordt besteed is de preventie van deze chronische aandoeningen bij mensen met een hoogrisicoprofiel. Denk hierbij bijvoorbeeld aan kinderen met overgewicht en daardoor met een verhoogd risico op het krijgen van hart-vaataandoeningen of aan ouderen met een verhoogd valrisico.
De door jou aangereikte voorbeelden zijn daarbij treffend. Veelal worden lichamelijke beperkingen gezien als de belemmeringen waarom mensen onvoldoende sporten of bewegen, maar met name cognitieve problemen zijn dikwijls nog grotere barrières waarom mensen onvoldoende sporten of bewegen.
Sportverenigingen zouden moeten beoordelen of er geen andere dan de reeds bekende doelgroepen zijn waar men beweegaanbod voor zou kunnen realiseren. Het verbeteren van de conditie van patiënten vóór een operatieve ingreep door te sporten en te bewegen (pre-conditionering) is een ander goed voorbeeld waarbij bekend is dat complicaties na de operatie voorkomen kunnen worden (
better-in, better-out).
Sporten en bewegen is dus van belang zowel in therapeutische als in preventieve zin. Een betere afstemming en doorstroming van bewegen binnen de zorg naar het publieke domein en omgekeerd zou de effectiviteit van sporten en beweeginterventies en de efficiency van de zorg verder kunnen verhogen. Hiervoor moeten randvoorwaarden gesteld worden door beleidsmakers, gemeenten en zorgverzekeraars en zullen sportbegeleiders en zorgprofessionals onderling duidelijke afspraken moeten maken over signalering, coördinatie, toewijzing, begeleiding en doorstroming rondom bewegen.
Op dit moment wordt binnen een landelijk platform door partijen binnen en buiten de zorg gezamenlijk gewerkt aan een richtlijn waarin generieke afspraken met betrekking tot bewegen en sporten worden gemaakt. Ook het Nederland Huisartsen Genootschap ontwikkelt momenteel een standaard rondom leefstijl waarin bewegen en sporten een centrale rol zal vervullen. Hiermee wordt de erkenning van de positieve effecten van sporten op de gezondheid ook vanuit de medische wereld onderschreven.
Volgende keer de vraag van Jacques Geraets aan Erik Matser, neuropsycholoog:Op welke manier kunnen resultaten van neuropsychologisch onderzoek binnen de sport vertaald worden naar toepassingen binnen de neurorevalidatie of omgekeerd?