Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Feedback XL-Item

Sport en polarisatie: plotselinge nieuwe inzichten of gestage innovatie? 16 oktober 2012

door: Stijn Verhagen

In het artikel ‘Polarisatie in de sport: binden en bruggen’ werkte filosoof Bart Brandsma vorige week uit hoe sport niet alleen verbroedert, maar ook polariseert. Brandsma stelt dat sport uitstekend werkt in termen van ‘bonding’, maar minder geschikt is voor ‘bridging’ ofwel voor het slaan van bruggen tussen mensen met verschillende achtergronden. Als voorbeeld noemt hij de voorzitter van de voetbalclub die na twintig jaar bestuurswerk ‘zijn’ club van kleur ziet verschieten en dit ervaart als bedreiging van het ‘wij-gevoel’. ‘Waarom moeten wij nu halal-vlees verkopen?’, vraagt de voorzitter zich af. Met andere woorden: ‘Voelen ‘wij’ – lees: degenen die zich met de mainstream normen verwant voelen – ons hier nog wel thuis?’

Naast de weerstand tegen een kantineaanbod met halal-vlees noemt Brandsma overige voorbeelden van bedreigde ‘wij-gevoelens’ in sportclubs, zoals weerstand tegen fusies tussen clubs, tegen leden die geen correct Nederlands spreken, tegen moslims die niet zonder onderbroek willen douchen, et cetera. Wie denkt dat dergelijke ‘wij-zij’-fricties beperkt blijven tot de amateursportwereld heeft de laatste dagen vermoedelijk het nieuws gemist. De antisemitische leuzen bij FC Utrecht, de oerwoudgeluiden bij FC Groningen en het gespuug door Ajax-supporters naar Real-vedette Ronaldo tonen aan dat ook topsport niet altijd de verbroederende functie heeft die het nogal eens wordt toegedicht.

Volgens Brandsma wordt het ‘wij-zij’-denken in de sport mede gevoed door de landelijke politieke polarisatie over met name de moslimidentiteit. Onder druk van politieke polarisatie - aldus Brandsma - worden kleine kwesties zoals halal-eten in de kantine, maar ook grote problemen zoals schelden en discriminatie op het veld, tot onoverkomelijkheden. Hoewel ook ik die ervaren onoverkomelijkheden met enige regelmaat in de sport tegenkom, valt mij tegelijkertijd op hoe ontzettend vaak de lokale sportpraktijk juist ook immuun lijkt te zijn voor het landelijke politieke debat. Waar op nationaal niveau dag in dag uit thema’s als veiligheid, participatie en integratie worden benaderd langs etnische lijnen, zijn sporters daar op het lokale niveau vaak helemaal niet op die manier mee bezig.

De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2007) verklaart dit aan de hand van het feit dat mensen elkaar op het lokale niveau vaak eerder op functionele gronden ontmoeten. Bij functionele ontmoetingen hebben mensen elkaar nodig om iets voor elkaar te krijgen, variërend van de leefbaarheid van de straat tot gezamenlijke ambities op het werk of de poging om met het team naar de volgende klasse te promoveren. En wat blijkt? Naarmate mensen zich meer op functionele gronden met elkaar verbinden en identificeren, daalt de kans op vooroordelen en stereotypen en stijgt de kans op inlevingsvermogen en tolerantie (Pettigrew en Tropp 2006).

Maar waarom kent de sport dan toch de intolerantie en polarisatie, zoals hierboven is beschreven? Waarom wordt er nu al tien jaar onafgebroken gebakkeleid over wel of niet mogen douchen in je onderbroek? Deels ligt het antwoord mijns inziens in het gegeven dat bij grote tegenstellingen, zoals bij waardeconflicten, het simpelweg vaak niet goed mogelijk is naar elkaar toe te groeien of gedeelde standpunten in te nemen. Dit betreft in het bijzonder religieuze waarden (Van Oudenhoven 2009). Maar zijn gedeelde standpunten eigenlijk wel nodig om van een sterke vereniging te kunnen spreken? In mijn ogen is het bij waardeconflicten voldoende als de betrokkenen er in slagen een zekere vreedzame co-existentie en ontspannen onderlinge omgangsvormen te realiseren. Desalniettemin ben ik het met Brandsma eens dat dat niet betekent dat er geen kansen zouden liggen om de vorming van ‘open identiteiten’ binnen clubs een impuls te geven.

De aanbevelingen die Brandsma geeft komen er alle op neer dat een aantal dwingende gedachtepatronen over etnische groepen en etniciteit zou moeten worden doorbroken. Kortom, dat er een mentale omslag zou moeten worden gemaakt die tot eye-openers leidt. Voorbeeld: in de gedachtegang van veel autochtonen hebben alleen allochtonen ‘etnicteit’. Ten onrechte uiteraard, en dus zou het goed zijn als ook autochtonen gaan beseffen hoezeer ook zijzelf cultureel en historisch zijn gevormd en hoezeer die vorming deel uitmaakt van hun eigen etniciteit. Ook beleidsmakers zouden de ‘etnische balans’ in mijn ogen beter kunnen bewaren. Waar ‘zwarte’ scholen (wenkbrauwenfronsend) als concentratiescholen worden aangeduid en ‘zwarte’ sportverenigingen als (eenzijdige) homogene verenigingen worden gezien, worden hun ‘witte’ evenbeelden zelden in die termen beschreven.

Hoewel de wijze waarop beleidsmakers, sporters en anderen ‘etniciteit’ waarnemen dus belangrijke blinde vlekken kent, vraag ik me af in hoeverre de eye-openers van Brandsma de sportpraktijk verder kunnen helpen. Wie reikt in de clubs de betreffende eye-openers aan? Wie gaan er vervolgens mee aan de slag? Een training van leden die erop gericht is ze bewust te maken van hun eigen attitudes ten aanzien van diversiteit en ze daarbij de nodige vaardigheden wil aanreiken, kan ik me in theorie wel voorstellen. Maar in de praktijk voorzie ik weinig aanmeldingen en betwijfel ik in hoeverre de eventuele nieuwe kennisinzichten ook op de langere termijn zullen beklijven. Tevens vraag ik me af hoe ook de leden die zich niet voor zo’n cursus aanmelden er hun voordeel mee kunnen doen.

In plaats van eye-openerstrategieën verwacht ik dan ook meer van een meer doe-gerichte aanpak die gestaag wordt verankerd in de verenigingen (learning by doing). Ik noemde al dat het de kracht van sport is dat het tot structurele en etniciteitoverstijgende contacten tussen mensen leidt. Echter, dit zijn noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarden om ontspannen (interetnische) contacten en ‘open identiteiten’ te realiseren. Daar zijn extra condities voor nodig (Allport 1954; De Winter 2009) en de uitvoering daarvan gaat niet over een nacht ijs (zie ook Verhagen 2011).

Een eerste extra conditie is dat de leiding van sportclubs het belang van positieve interetnische contacten ondersteunt en onderschrijft. Zo zullen de bestuurders, trainers en coaches van voetbalverenigingen het belang van goede en respectvolle contacten (en daarmee van interetnische contacten) ondubbelzinnig moeten uitdragen.

Een tweede extra conditie is dat de statuspositie van de leden in principe gelijk moet zijn, ondanks hun verschillende materiële en maatschappelijke posities buiten de vereniging. Voor trainers houdt dat in dat zij in staat moeten zijn een klimaat te creëren waar in principe alle sporters zich gezien en erkend voelen. Voor het bestuur kan dit betekenen dat zij sterk inzet op Fair Play, Positief Coachen of overige activiteiten die bijdragen aan een verenigingsklimaat waar sociaal en positief gedrag wordt beloond en/of dat zij de betrokken trainers in pedagogisch opzicht ondersteunt.

Een derde voorwaarde is dat de betrokken leden eventuele veranderingen in de club niet alleen consumeren, maar er ook aan kunnen bijdragen en er mede verantwoordelijk voor kunnen zijn (participatiebeginsel). Dit impliceert onder meer een gericht vrijwilligers- en communicatiebeleid van de club.

In Utrecht hebben omnivereniging Zwaluwen Utrecht 1911 en voetbalvereniging De Meern de afgelopen jaren (met vallen en opstaan) een aantal bewuste veranderingen in de vereniging doorgevoerd. Aansluitend bij bovengenoemde voorwaarden is gedurende meerdere seizoenen een Fair Play Cup georganiseerd, volgden leiders/trainers/ouders het traject Positief Coachen en kregen jongeren via maatschappelijke stages de kans om zichzelf te ontwikkelen en om als spelleider/trainer voor de club van betekenis te zijn. Ook is er een aantal activiteiten tussentijds gestopt, omdat deze minder goed bleken te werken.

Uit de nul- en eenmeting die wij vanuit het lectoraat Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling (PMO) in samenwerking met het Verwey-Jonker Instituut verrichtten, blijkt niet alleen dat de algemene sfeer, omgangsvormen en contacten in de clubs zijn verbeterd (bonding), maar ook de interetnische omgangsvormen (bridging). Acht overige Utrechtse clubs zijn inmiddels met Zwaluwen en VV De Meern een soortgelijk initiatief gestart waar onderzoeken en interveniëren worden gecombineerd, onder de noemer ‘De vereniging in bedrijf’ (klik hier voor een precieze beschrijving van dit nieuwe project).

Deze krachtenbundeling en open houding van tien Utrechtse clubs wijst er mijns inziens op dat als verenigingen maar voldoende al doende de waarde van veranderingen ervaren (learning by doing), zij de ‘wij-voelen-ons-bedreigd’-reflex achter zich kunnen te laten. Zoals Brandsma aan de hand van een aantal treffende voorbeelden aangeeft dat het wenselijk is om bij clubs de vorming van (te) gesloten identiteiten tegen te gaan, zo hebben de Utrechtse voetbalclubs in mijn ogen de eerste bemoedigende stappen in die richting gezet. Niet via plotselinge nieuwe mentale inzichten, maar via gestage innovatie.

Literatuur

• Allport, G. (1954), The Nature of Prejudice. New York: Basic Books.

• Oudenhoven, J.P. van (2009), Polarisatie in debat, convergentie in de samenleving. In: RMO (red.) (2009), Polarisatie: bedreigend en verrijkend. Amsterdam: SWP.

• Pettigrew, T. en Tropp, L. (2006), A Meta-analytic test of intergroup contact theory. In: Journal of Personality and Social Psychology, 90 (5): 751-783.

• Verhagen, S. (2011), “Als het dan jullie is, dan kun je het ook krijgen”: maakbaarheid van groepsrelaties in de multi-etnische stad. In: G. Walraven en C.J. Pen (red.) (2011), Van de maakbare naar de lerende stad: de praktijkgerichte bijdrage van lectoraren. Apeldoorn: Garant.

• Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2007), Identificatie met Nederland. Amsterdam: Amsterdam University Press.

• Winter, M. de (2009), Vreedzaam komt van school. Onderzoek naar de vreedzame wijk. Utrecht: Universiteit Utrecht.

Stijn Verhagen is lector Participatie en Maatschappelijke Ontwikkeling bij het Kenniscentrum Sociale Innovatie van Hogeschool Utrecht. Voor meer informatie: www.stijnverhagen.nl
« terug

Reacties: 0

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst