Skip Navigation LinksHome-Achtergronden-Feedback XL-Item

Wel Olympische Spelen, geen Maatschappelijke Baten (?) 15 november 2011

door: Koen Breedveld en Paul Hover

Eindelijk is er dan het lang verwachte rapport van Rebel over de ‘maatschappelijke kosten en baten’ van het organiseren van de Olympische Spelen. Op dit rapport is lang gewacht en er is met smart naar uit gekeken. Het organiseren van Olympische Spelen is geen peulenschil. Er zijn forse investeringen mee gemoeid, van overheid en van private partijen. En dus is het goed dat er extra zorgvuldig gekeken wordt naar de kosten die met het organiseren van de Spelen zijn gemoeid en de opbrengsten die daarmee kunnen worden gegenereerd, zeker in deze economisch barre tijden.

Redenen om te twijfelen aan het nut van de investeringen zijn er bovendien voldoende. Montreal 1976 was een financieel debacle en over de Grieken (2004) hoeven we het niet lang te hebben. Sydney was dan weliswaar een hoogtepunt in de Nederlands sportcultuur, maar over wat dat de Australiërs zelf nu heeft opgeleverd bestaat nog veel verschil van mening. Aan de andere kant: er zijn natuurlijk ook de positieve verhalen, de success stories. Zoals over Barcelona, dat haar stedelijke revitaliseringsprogramma zo succesvol wist te koppelen aan de Spelen van 1992. Of over de profijtelijke Spelen van Los Angeles uit 1984, en de positieve turnaround in de publieke opinie over China tijdens en na de Spelen van 2008. En mogelijk - ja mogelijk - kan aan dat lijstje straks ook London 2012 worden toegevoegd.

Maar meer dan voor welk andere economische activiteit geldt voor de Spelen dat in het verleden behaalde resultaten geen garantie bieden voor de toekomst. Hoeveel moet worden geïnvesteerd is van veel factoren afhankelijk, en dat geldt ook voor de meerwaarde die daarmee wordt gegenereerd (economisch en ‘maatschappelijk’).

Om die reden is het goed dat Rebel (samen met Arup) een verkenning heeft uitgevoerd naar de te verwachte maatschappelijke kosten en baten (kortweg MKB-analyse) van de Olympische en Paralympische Spelen van – mogelijk? – 2028. De auteurs van het rapport hadden de niet kinderachtige opdracht gekregen om in te schatten welke kosten en baten verwacht mogen worden, de belangrijkste factoren te benoemen die daarop van invloed zijn en daarbij ook te kijken naar de effecten van de diverse ruimtelijke modellen die in zwang zijn (Rotterdam, Amsterdam, et cetera). Voor de analyse maakten de auteurs gebruik van de in MKBA-kringen bekende OEI-leidraad. Daarnaast werd - uiteraard - een literatuurstudie verricht en was er de bekende groep experts die meelas en adviseerde.

Rebel komt tot de slotsom dat de organisatie van de Spelen de Nederlandse burger vermoedelijk tussen de 1,1 en 1,8 miljard euro zal gaan kosten. In een somberder scenario kan dat verlies oplopen tot 3,8 miljard euro, in een positiever scenario kan het saldo omslaan naar een bate van 1,2 miljard euro. Daarbij zijn zowel de kosten voor de accommodaties meegenomen, als kosten voor extra veiligheidsmaatregelen, indienen van een bid et cetera. Aan de opbrengstenkant is rekening gehouden met positieve effecten maar ook mogelijk met toeristen die wegblijven uit Nederland of Nederlanders die het land ontvluchten. De auteurs stellen dat het mogelijk moet zijn om de Spelen te organiseren met een positieve maatschappelijk-economische waarde.

Rebel kan of wil die laatste veronderstelling echter niet hard maken. Met twee zaken is geen rekening gehouden in het rapport, en dat is dan tevens de achilleshiel van het project. In het rapport is niet gekwantificeerd (gemonetariseerd) wat het organiseren van de Spelen Nederland kan brengen in termen van Holland Branding, city marketing, cohesie, en verbetering van de volkgezondheid door versterking van de sportinfrastructuur en verhoging van de sportdeelname. In het rapport wordt dat het ‘Olympisch Effect’ genoemd. Deze worden evenwel alleen in kwalitatieve termen beschreven. Mede omdat de overheid nog geen duidelijke focus heeft aangebracht ten aanzien van de effecten die ze wil bewerkstelligen, zijn deze niet geanalyseerd. Het onderzoek behelst ook alleen een analyse van de kosten en baten van het organiseren van de Spelen zelf. ‘De kosten en baten van realisatie van het Olympisch Plan vallen buiten de verkenning’, zo schrijven de auteurs (p. 21).

In onze ogen laten de onderzoekers hier een belangrijke steek vallen. Of eigenlijk: met het niet mee in ogenschouw nemen van de maatschappelijke effecten en het Olympisch Plan ontnemen de auteurs zich de kans om daadwerkelijk van betekenis te zijn. Het is met het rapport alsof je een smakelijk voorgerecht krijgt opgediend, maar mét de mededeling dat het hoofdgerecht niet zal worden uitgeserveerd.

Natuurlijk is het goed en nuttig dat een nieuwe partij fris van de lever inzicht geeft in de kosten en baten die het organiseren van de spelen zelf met zich meebrengen. Al die zaken zijn al eerder becijferd, maar debat is gebaat bij herhaling van zetten. De heldere wijze waarop de auteurs hun verhaal uiteenzetten zal ongetwijfeld ertoe bijdragen dat politici en beleidsmakers zich meer bewust worden van de cijfers.

Maar welke cijfers zijn dat eigenlijk? De discussie over de Spelen blijft leeg als niet ook in ogenschouw kan worden genomen wat het organiseren van de Spelen de maatschappij echt brengt. Aannemende dat het organiseren zelf niet het einddoel is, is de hamvraag wat die geplande investering van 1,1 à 1,8 miljard euro de samenleving gaat brengen. Gaat dit betekenen dat onze export omhoog schiet, dat de gezondheidskosten dalen, dat de arbeidsproductiviteit stijgt (of daalt?), dat verenigingen sterker worden, dat Nederlanders zich meer verbonden voelen, dat binnensteden meer allure krijgen (of dat welzijnsprojecten hun budgetten zien slinken?)? Wat betekent het dat 16 miljoen Nederlanders zich even het middelpunt van de wereld mogen wanen, daar een bijdrage aan kunnen leveren en een onvergetelijke gebeurtenis voor het leven in hun geheugen gegrift zien? Hoe werkt dat door in de onderlinge verhoudingen tussen burgers, in het zelfvertrouwen en de inspiratie van de gemiddelde werknemer en student, in de ambities die hij of zij koestert? En vervolgens, hoe vertaal je dat in economische termen, in termen van welzijn en geluk en in termen van opbouwen van een persoonlijk levensverhaal (‘ik was erbij’)?

Zo bezien lijkt de rekensomeigenlijk snel gemaakt. Aan de spelen van 1928 danken we nog steeds het Olympisch Stadion, dat als icoon van de vaderlandse sport én van de cultuur Amsterdammers uit alle windstreken nog steeds inspireert en verleidt om in beweging te komen. Aan het mislukte bid voor 1992 danken we een betere ontsluiting van de hoofdstad, de Amsterdam Arena en een nieuwe stadswijk. Aan het Olympisch Plan 2028 danken we - zo is onze voorzichtige schatting - dat er niet op sport is bezuinigd en dat er in de grote steden wordt geïnvesteerd in vakleerkrachten, in sportverenigingen en in evenementen die niet alleen de meerdere glorie van de wethouder dienen, maar die ook de lokale bevolking in beweging brengen.

Er dient een balans te zijn tussen optimaal investeren in het evenement en in de maatschappelijke effecten daarvan. Daarbij dienen we ons ervan te vergewissen dat het om dat laatste te doen is. Onderzoek onder inwoners van het Verenigd Koninkrijk wijst uit dat men de ontastbare effecten veel belangrijker vindt dan de tastbare zaken. Terecht dat in het rapport wordt gewezen op de lessen die Nederland van Londen 2012 kan leren.

Niemand zal ontkennen dat het lastig is om die effecten in te schatten, laat staan ze kwantificeren of te monetariseren. Onmogelijk is het daarentegen niet. Engels onderzoek wijst uit dat huishoudens gedurende tien jaar dertien euro per jaar willen betalen voor de ontastbare nalatenschap van 2012. Dat is een bedrag van 3,8 miljard euro! Het is een stap te ver om een dergelijk groot bedrag één-op-één als inkomstenbron aan te merken, maar feit is en blijft dat er meer over het ‘olympisch effect’ geschreven is en te zeggen valt dan nu door de auteurs gebeurt. In die zin is dit rapport een gemiste kans. Het rapport maakt duidelijk dat de keuze voor de Spelen ten alle tijden een politieke keuze is. Een keuze waarin economen weliswaar veel cijfers kunnen overleggen, maar waarin de belangrijkste afwegingen toch vooral worden gemaakt op basis van wat in het onderzoeksrapport nu als ‘PM-posten’ wordt benoemd.

Koen Breedveld is directeur van het Mulier Instituut. Van 1999 tot 2008 werkte hij bij het Sociaal en Cultureel Planbureau, waar hij onder andere verantwoordelijk was voor het project Rapportage sport.  Voor meer informatie: k.breedveld@mulierinstituut.nl. Paul Hover werkt als senior onderzoeker bij het Mulier Instituut. Eerder werkte hij bij een onderzoeks- en adviesbureau voor de vrijetijdssector en bij een marktonderzoekbureau. Voor meer informatie: p.hover@mulierinstituut.nl.
« terug

Reacties: 1

-
15-11-2011
Beste Koen en Paul, Voor een groot deel kan ik mij vinden in jullie reactie op de voorlopige MKBA voor de Olympische Spelen in 2028. Het is belangrijk dat onderzoekers in Nederland kritisch zijn op dergelijke rapporten, waardoor deze analyses op termijn steeds beter uitgevoerd kunnen worden. Zo ben ik het er volkomen mee eens dat het een gemis is dat het Olympisch Plan niet meegenomen wordt. Waar altijd gekeken wordt naar de legacy van de Spelen (wat blijft er over als de Spelen voorbij zijn?) kiest Nederland er voor om te proberen deze legacy naar voren te halen. Ik geloof dat dit een manier is om veel meer maatschappelijk rendement uit de Spelen te halen, maar dan moet je dit in de analyses natuurlijk wel meewegen. Waar ik mij minder in kan vinden is jullie voorstel dat maatschappelijke effecten gemonetariseerd zouden moeten worden. Ik geloof persoonlijk niet dat zaken als sociaal kapitaal, cohesie, geluk, bekendheid van het land, identiteit, enz. in geld kunnen worden uitgedrukt. Door dit wel te doen, zouden de onderzoekers zich juist schuldig maken aan gokken, want dit is nooit objectief vast te stellen. Wat wel tot de mogelijkheden moet behoren is verschillende maatschappelijke effecten eenduidig operationaliseren en vervolgens kengetallen met elkaar vergelijken. Zo kan je kijken hoe groot het verschil van effect is tussen het organiseren van een WK-voetbal en de Spelen op de nationale trots van de inwoners. Trots is dan niet in geld uit te drukken, maar wel vergelijkbaar gemaakt. Zo kan je toch een goed onderbouwde afweging maken. Volgens mij is het zaak dat onderzoekers de handen ineen slaan om verschillende maatschappelijke effecten in ieder geval meetbaar te maken en te kijken hoe een sportevenement optimaal ingezet kan worden om deze effecten te realiseren. Laten we niet proberen om dingen die niet in geld uitgedrukt kunnen worden toch in een rekenmachine te stoppen. Met vriendelijke groet, Hans Slender Lectoraat Sportwetenschap, Hanzehogeschool Groningen

Reactie toevoegen

Naam*
E-mailadres*
Reactie*
Stuur mij een e-mail als er een nieuwe reactie wordt geplaatst