Reactie op Is sport te duur?
door: Gerda Jehoel-Gijsbers
Onlangs publiceerde het SCP het rapport Kunnen alle kinderen
meedoen?. Op 19 mei 2009 publiceerde Sport Knowhow XL een bijdrage van Jan
Janssens (lector Sportbusiness Development) die bij de resultaten uit dit
onderzoek een aantal kritische kanttekeningen plaatste die ik als volgt
samenvat:
1. de culturele factoren als verklaring voor niet-deelname zijn
onderbelicht;
2. de bedragen voor sportcontributie zijn onwaarschijnlijk
hoog;
3. de betaalbaarheid van de sport wordt door het SCP ten onrechte ter
discussie gesteld.
Graag ga ik in op deze kritiek. Maar voordat ik dat doe, wil ik kort de
achtergronden en doel van dit onderzoek schetsen.
Een nulmeting
Het kabinet heeft aan gemeenten voor de
jaren 2008 en 2009 jaarlijks veertig miljoen euro ter beschikking gesteld om de
deelname van arme kinderen aan sport, cultuur en andere recreatieve activiteiten
te bevorderen. Doel is het aantal kinderen dat om financiële redenen niet
deelneemt in twee jaar tijd te halveren. Om na te gaan of deze doelstelling
wordt gehaald, is in 2008 een eerste peiling (nulmeting) uitgevoerd. In 2010 zal
de vervolgmeting plaatsvinden. In Kunnen alle kinderen meedoen? wordt
verslag gedaan van de eerste peiling waarvoor in 2008 2200 kinderen tussen 5 en
18 jaar en één van hun ouders zijn geïnterviewd. Doel hiervan was om –
voorafgaand aan de beleidsinzet van ‘twee keer veertig miljoen euro’ - de
‘maatschappelijke participatie’ van arme en niet-arme kinderen vast te leggen.
Daarnaast moest antwoord worden gegeven op de vraag hoeveel kinderen om
financiële redenen niet deelnemen aan sport, cultuur en andere recreatieve
activiteiten. Deze informatie is nodig om bij de vervolgmeting over twee jaar te
kunnen vaststellen of het aantal arme kinderen dat om financiële redenen niet
deelneemt, is afgenomen. Het gaat hier om een monitoring onderzoek,
waarbij niet wordt ingegaan op de dieperliggende oorzaken van de verschillen in
participatie. De reden is niet dat het SCP geen aandacht zou hebben voor de
effecten van sociaal-culturele factoren. Aandacht voor dit type factoren vormt
juist de ‘core business’ van het SCP. De uiteenrafeling van de invloed van
financiële en culturele factoren komt in een aparte rapportage aan de orde,
zoals in het rapport en in het persbericht uitdrukkelijk is vermeld.
Sociaal-culturele dimensie
Dat in deze studie de
financiële aspecten veel aandacht krijgen en de sociaal-culturele aspecten
onderbelicht blijven, zoals Janssens in zijn kritiek stelt, klopt dus. Dat hangt
samen met het monitoring karakter van het onderzoek. Janssens loopt op
de zaak vooruit door de summiere gegevens over etniciteit zelf te gaan
interpreteren en herberekenen. Daarbij trekt hij soms te snel conclusies. Zo
veronderstelt hij dat het relatief hoge percentage meisjes uit bijstandsgezinnen
dat om financiële reden ergens niet aan meedoet (53%) vooral allochtone meisjes
zullen zijn; dit vanwege het taboe dat voor moslima’s op sport en
bewegingsactiviteiten zou rusten.
Het lijkt een plausibele veronderstelling. Om deze te toetsen heb ik de
onderzoeksdata er nog eens op nageslagen (de volgende cijfers staan niet in het
rapport van de nulmeting). Het verschil tussen autochtone en allochtone meisjes
in een bijstandsgezin blijkt vrij gering en is statistisch niet significant: het
gaat om 49% van de autochtone versus 56% van de allochtone meisjes. De
veronderstelling dat het vooral om allochtone meisjes zou gaan, wordt niet
ondersteund door deze cijfers.
Ook de tweede illustratie in zijn betoog dat achter de financiële argumenten,
etnische verklaringen schuil gaan, houdt geen stand. De door Janssens
herberekende percentages voor niet-deelname om financiële redenen door arme en
door niet-arme kinderen zijn niet juist. Hij houdt geen rekening met het feit
dat de verschillende inkomensgroepen niet zomaar kunnen worden samengevoegd.
Omdat ze in omvang variëren moeten de cijfers worden gewogen. Op basis van deze
onjuiste berekening concludeert Janssens dat zowel in arme als niet arme
gezinnen de allochtone kinderen vaker niet deelnemen om financiële redenen. Op
grond daarvan stelt hij dat sociaal-culturele factoren (samenhangend met
etniciteit) misschien wel een belangrijker rol spelen dan het inkomen. Deze
conclusie kan echter niet worden getrokken op basis van de cijfers in het
rapport. Zowel binnen de bijstandsgroep als de niet-arme groep is er geen
significant verschil tussen autochtone en allochtone kinderen. De cijfers in het
rapport geven vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat de rol van
etniciteit van meer belang is dan die van inkomen. Hoe de relatie precies ligt,
zal verder worden uitgezocht.
Sportkosten
De bedragen die ouders opgeven voor de
sportdeelname van hun kind liggen een stuk hoger dan de gemiddelde
jaarcontributie voor jeugdige sporters volgens de Verenigingsmonitor van het
Mulier Instituut: 326 euro versus 80 euro per jaar. Dat wekt de indruk dat
ergens iets flink is misgegaan. Toch blijkt het grote verschil voor een
belangrijk deel te verklaren.
Allereerst: het Mulier Instituut geeft alleen de contributies van
sportverenigingen. In het SCP-onderzoek gaat het ook om de uitgaven
voor zwemles en sportdeelname buiten verenigingen; sportactiviteiten die in het
algemeen duurder zijn dan het jeugdlidmaatschap van een vereniging. Voor
deelname aan verenigingssport als veldvoetbal en handbal liggen de bedragen in
het SCP-onderzoek veel meer in lijn met de bedragen uit de Verenigingsmonitor,
namelijk op 109 respectievelijk 123 euro gemiddeld per jaar.
Een tweede verklaring is gelegen in het feit dat de Verenigingsmonitor van
het Mulier Instituut gemiddelde bedragen per vereniging geeft en
niet per persoon, zoals in het SCP-onderzoek gebeurt. Dat zou geen
probleem zijn als de contributies tussen de verenigingen weinig zouden
verschillen. Dan zou het gemiddelde bedrag per vereniging ongeveer gelijk zijn
aan het gemiddelde bedrag per persoon. Echter, uit de Verenigingsmonitor blijkt
dat de contributie voor jeugdleden bij verenigingen met weinig leden 20-30%
lager ligt dan bij verenigingen met veel leden. Omdat in de berekening van de
gemiddelde contributies kleine verenigingen even zwaar meetellen als grote
verenigingen, is het gemiddelde bedrag per vereniging lager dan wanneer het
gemiddelde bedrag per verenigingslid zou worden berekend (voorbeeld: als de
contributie voor een kleine vereniging met honderd leden zeventig euro per jaar
bedraagt en voor een grote vereniging met duizend leden honderd euro, dan is het
gemiddelde bedrag per vereniging 85 euro per jaar, terwijl het gemiddelde per
persoon 97 euro bedraagt).
Een laatste verschil met de Verenigingsmonitor is dat het SCP-rapport een
gemiddeld bedrag voor alle sportdeelname van het kind geeft, en niet
een bedrag per sport. Omdat het gemiddeld aantal sporten 1,43 per kind
bedraagt, betekent dit dat per sport per jaar gemiddeld 228 euro wordt
uitgegeven aan contributie, abonnement of lesgeld. Dit bedrag wijkt niet erg af
van het bedrag dat in de Sportersmonitor 2005-2006 - eveneens van het Mulier
Instituut - wordt gevonden. Daaruit blijkt dat voor de sportdeelname van 6- tot
en met 17-jarigen de uitgaven aan contributie en les-/cursusgeld gemiddeld 192
euro per jaar voor één (de meest beoefende) sport bedragen. Rekening houdend met
prijsinflatie in de periode 2005-2008 zou dat in 2008 ongeveer 202 euro zijn
geweest.
Betaalbaarheid
Het SCP-onderzoek zou volgens Janssens de
betaalbaarheid van de verenigingssport ten onrechte ter discussie stellen. Niet
alleen door onwaarschijnlijk hoge bedragen te rapporteren, maar ook doordat de
vraag naar financiële redenen voor niet-deelname aan sport niet juist zou zijn.
De vraag ‘Uw kind zit niet op een sport. Spelen financiële redenen hierbij een
rol? ‘ zou uitlokken tot een bevestigend antwoord. Of dit werkelijk het geval
is, valt moeilijk te bewijzen, nóch te weerleggen. De vraag is naar onze mening
neutraal geformuleerd en op dezelfde manier gesteld als voor de andere motieven
die voor niet-deelname konden worden genoemd (zoals ‘omdat het kind het niet
leuk vindt’).
Dat arme ouders, en dan vooral bijstandsouders, veel vaker financiële
motieven noemen dan niet-arme ouders, is zeer plausibel. En uit het feit dat
bijstandsouders het financiële argument vaker noemen voor niet-deelname aan
sport dan voor niet-deelname aan andere vrijetijdsactiviteiten, kan volgens ons
met een gerust hart worden geconcludeerd dat in deze groep de financiële
belemmering bij sporten een relatief grote rol speelt. Sporten is in
vergelijking met de meeste andere vrijetijdsactiviteiten duur. Uit de nulmeting
blijkt dat de totale kosten voor sportdeelname hoger liggen dan die voor de
andere vrijetijdsactiviteiten. Dit wordt mede veroorzaakt door de hogere extra
kosten die men heeft, zoals kosten voor sportkleding en –materialen,
vervoerskosten, kantinekosten en kosten voor deelname aan toernooien. De twee
euro per week die door Janssens wordt genoemd voor sportdeelname houdt geen
rekening met deze extra kosten.
In hoeverre het noemen van de financiële reden betekent dat men onvoldoende
geld heeft voor sportdeelname of dat men er onvoldoende geld voor over heeft,
komt in het rapport van de nulmeting niet aan de orde. De kwestie van inkomen
versus preferenties laat zich nog bewijzen in het volgende onderzoek.
Dát onvoldoende inkomen in arme gezinnen sportdeelname kan belemmeren, lijkt
ons, ook zonder complexe analyses, zeer aannemelijk. Evident is ook dat gezinnen
met een bijstandsuitkering zeer weinig keuzeruimte hebben in hun
prioriteitstelling. De kosten van twee sportende kinderen tegen het
‘verenigingstarief’ van circa honderd euro per jaar aan contributie, 75 euro aan
sportspullen en 75 euro aan vervoers-, wedstrijd- en andere kosten (lage
schattingen op basis van de bedragen die bijstandsouders van sportende kinderen
hebben opgegeven in de nulmeting) bedragen vijfhonderd euro per jaar. Uitgaande
van veertig actieve weken is dat 12,50 euro per week. Op een minimumbudget drukt
dat zwaar.
Gerda Jehoel-Gijsbers is als senior wetenschappelijk medewerker
werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in Rijswijk. Voor
reacties: g.jehoel-gijsbers@scp.nl