door: Leo Aquina | 25 september 2014
In tegenstelling tot het primair onderwijs is de hoeveelheid lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs gemiddeld op niveau. Dat concludeert het Mulier Instituut in een nulmeting van de hand van onderzoekers Niels Reijgersberg en Jo Lucassen. ´Het algemene beeld over lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs is vrij positief’, schrijven zij in het onderzoeksrapport over bewegingsonderwijs in het voortgezet onderwijs. “Het belangrijkste resultaat is dat scholen gemiddeld redelijk voldoen aan het minimumaantal uren dat wenselijk wordt geacht”, vertelt Lucassen.
Tot 2005 waren scholen wettelijk verplicht zich aan de minimumurentabel te houden. Dat minimum is 335 uur over het hele schoolcurriculum in het VMBO, 360 in de HAVO en 400 in het VWO. Hoewel die wettelijke eis in 2005 is komen te vervallen, lijken scholen zich er dus toch nog aan te houden.
“Scholen zijn veelal in hetzelfde stramien blijven doorwerken”, aldus Lucassen. “Hoewel het geen wettelijke eis meer is, hanteert de inspectie die minimumurentabel wel nog altijd als maatstaf. Toch komen er bij de Koninklijke Vereniging voor Lichamelijke Opvoeding (KVLO) ook wel klachten binnen van scholen die zich er niet aan houden. Bij alle onderwijstypen zijn de verschillen tussen afzonderlijke scholen groot, er zijn naast goede voorbeelden ook altijd scholen die onder de maat blijven. In het VMBO zien we dat flink meer terug dan bij de andere schooltypes. Dat heeft mogelijk te maken met de cultuur bij VMBO en de sociale achtergrond. Je ziet dat mensen met een hogere opleiding over het algemeen meer waarde hechten aan sport en bewegen en dit ook aan hun kinderen meegeven.”
Positief beeld
Ondanks de mindere beoordeling van het VMBO komt er uit het rapport gemiddeld een positief beeld naar voren van het aantal uren gymles op scholen en ook van de kwaliteit van het bewegingsonderwijs. Het Mulier Instituut ondervroeg voor het rapport 455 sectieleiders lichamelijke opvoeding en 343 schoolleiders van verschillende schoollocaties. Liepen de onderzoekers hiermee niet het risico dat de werkelijkheid door deze direct verantwoordelijken rooskleuriger zou worden ingeschat dan hij is?
“Dat is inderdaad een valkuil”, beaamt Lucassen. “We hebben daarom veel vragen aan beide groepen gesteld en ook een aantal controlevragen in de lijst opgenomen. Men is inderdaad behoorlijk positief en mensen die in begeleidende zin bij het onderzoek betrokken zijn, hebben op sommige punten een andere indruk.” Hoewel het beeld wellicht iets positiever is dan de werkelijkheid, biedt het onderzoek volgens Lucassen voldoende aanknopingspunten om het bewegingsonderwijs te verbeteren en anderszins om met een vervolgonderzoek over drie jaar de ontwikkeling in kaart te brengen.
Accommodatieprobleem
Het rapport noemt accommodaties als een punt van aandacht: ‘Een tekort aan accommodatie is niet alleen een voorname belemmering voor uitbreiding van lichamelijke opvoeding of het aanvullend aanbod, maar is ook een probleem voor de reguliere lessen lichamelijke opvoeding.’ Volgens Lucassen is dit een belangrijke belemmering voor goed bewegingsonderwijs op alle middelbare scholen:
“Er wordt soms zelfs bij de bouw van scholen al te weinig rekening gehouden met goede, moderne gymaccommodaties. Oplossingen liggen echter niet alleen op dat vlak. Op middelbare scholen wordt ook veel gebruik gemaakt van andere locaties voor beweegonderwijs, zoals de schaatsbaan of een fitnesscentrum. Met een betere organisatie en planning is er ook het nodige te winnen.”
Zorgen over primair onderwijs
Het Mulier Instituut deed vorig jaar eenzelfde nulmeting naar het beweegonderwijs in het primair onderwijs. Daar kwam een veel minder positief beeld uit naar voren. “Er is bij twintig procent van de scholen maar één uur gymles”, vertelt Lucassen. “Dat is ruim onder de norm. Ik denk dat dit ermee te maken heeft dat er van oudsher minder aandacht is voor beweegonderwijs in het primair onderwijs. Er heeft bijvoorbeeld nooit een verplichting bestaan voor gekwalificeerde vakdocenten in het primair onderwijs, zoals dat in het voortgezet onderwijs wel het geval was. In het verlengde daarvan zie je dat schooldirecties ook vaak makkelijk doen over het vak onder het mom dat taal en rekenen toch veel belangrijker zijn. Het is eigenlijk de omgekeerde wereld omdat het fundament juist op de basisschool moet worden gelegd.”
Staatssecretaris Sander Dekker van OCW heeft afgelopen zomer een bestuursakkoord gesloten met de PO-raad, de belangenbehartiger van de schoolbesturen in het primair onderwijs. Daarin staat opnieuw dat twee uur beweegonderwijs per week de minimumnorm moet zijn in het primair onderwijs. De partijen willen dat alle scholen in 2017 aan die norm voldoen.
Het Mulier Instituut hoopt in 2016 een nieuwe meting te kunnen doen in het primair onderwijs, daarin zouden de eerste gevolgen van het bestuursakkoord zichtbaar moeten zijn. “Het is onze inzet om iedere drie jaar een meting te doen, zodat we de ontwikkelingen goed in kaart kunnen brengen”, aldus Lucassen. “Komend jaar doen we een nulmeting in het speciaal onderwijs, het jaar daarna de 1-meting in het primair onderwijs en in 2017 de 1-meting in het voortgezet onderwijs.”
Voor meer informatie: rapport 'Nulmeting lichamelijke opvoeding in het voortgezet onderwijs' (pdf)