door: Leo Aquina | 14 februari 2013
“Er ontstaat in het Nederandse sportlandschap een schisma tussen de ‘haves’ en de ‘have nots’, zegt Ted van der Meer. De oud-voorzitter van de badmintonbond schreef in december op persoonlijke titel een verontwaardigde brief aan NOC*NSF-voorzitter André Bolhuis naar aanleiding van de nieuwe verdeling topsportgelden door de sportkoepel. Van der Meer is het daar zeer mee oneens. Hij vindt bovendien dat André Bolhuis zijn geloofwaardigheid als voorzitter van NOC*NSF kwijt is. Los van Van der Meers persoonlijke opinie tekende de badmintonbond officieel protest aan tegen de nieuwe verdeling. Dat deed ook de ijshockeybond. Voorzitter Ruud Vreeman van de NIJB heeft ook de nodige kritiek op de nieuwe regeling. “De focus puur op medailles is verkeerd gekozen.”
Eind 2011 gingen de sportbonden akkoord met de Sportagenda 2016. Daarin werd een nieuwe manier vastgelegd waarop de verdeling van de topsportgelden tot stand kwam. De criteria op basis waarvan het geld wordt verdeeld, liggen minder vast dan in het verleden. “Het oordeel en de wijze van beoordelen zijn nu meer afhankelijk van de vraag”, legde woordvoerder Geert Slot van NOC*NSF in oktober 2012 al eens uit aan Sport Knowhow XL. In totaal is er ruim 36 miljoen euro per jaar te verdelen, afkomstig uit een directe bijdrage vanuit VWS, de Lotto en de Partners in Sport en Suppliers van NOC*NSF.
Een aantal bonden is behoorlijk geschrokken toen de uitkomsten van het maatwerk eind 2012 bekend werden. Naast de badmintonbond en de ijshockeybond was bijvoorbeeld ook de atletiekbond teleurgesteld. De volleybalbond reageerde verbijsterd en bij de zwembond en de rugbybond leefden gemengde gevoelens. Er zijn ook bonden die wel goed werden bedeeld. “Die schreeuwen dat op dit moment natuurlijk niet van de daken, logisch ook”, zegt Van der Meer. “Mocht het nog tot een herziening komen, dan zijn zij natuurlijk de eerst aangewezenen om in te leveren. Maar ik heb ook voorzitters van bonden gesproken die wel geld hebben gekregen en desondanks ontevreden waren omdat het sportlandschap uit balans is.”
Zowel de badmintonbond als de ijshockeybond heeft protest aangetekend tegen de nieuwe verdeling. Wat er vervolgens zal gebeuren, is nog niet bekend. “Ik heb een gesprek met André Bolhuis gehad”, vertelt Vreeman. “Begin maart staat een tweede gesprek gepland. We gaan kijken of er geen mogelijkheden zijn om ten aanzien van de ijshockeybond meer maatwerk te bieden.”
Disbalans
Van der Meer vind dat de nieuwe verdeling leidt tot een verdeling tussen de bonden die wel geld krijgen en de bonden die met lege handen staan: “Vergis je niet, die bonden krijgen helemaal niets. Er ontstaat een kloof tussen rijke bonden die steeds rijker worden en arme bonden die steeds armer worden. Sommige bonden worden volledig afgeserveerd en dat kan in mijn ogen niet. NOC*NSF is de bond der bonden en nu hebben ze een scheidslijn hebben getrokken op basis van medaillekansen. Dat vind ik principieel onjuist.”
Vreeman onderschrijft die zienswijze: “Er is nu nog maar één criterium en dat zijn de olympische medaillekansen. Als gevolg daarvan zie je dat excentrieke sporten zoals BMX, die je eigenlijk maar eens in de vier jaar ziet, veel geld krijgen om een baan aan te leggen omdat het medailles kan opleveren. Maar een sport als BMX is relatief makkelijk aan te leren. Met ijshockey moet je op je zesde beginnen als je de wereldtop wil halen. Teamsporten vereisen een veel langduriger proces. Dat geldt ook voor sporten als handbal, basketbal en volleybal. Wil je het diverse sportlandschap met al die teamsporten in Nederland overeind houden, dan vereist dat een andere filosofie dan die eenzijdige focus op Olympische medailles.”
Naast de disbalans in het Nederlandse sportlandschap heeft zowel Van der Meer als Vreeman zijn vraagtekens bij de uitvoering van het medailleprincipe. “Vergelijk badminton eens met tennis”, aldus Van der Meer. “Ik vind het terecht dat tennis geld krijgt, maar als je puur naar de ranglijst en de prestaties kijkt, is het vreemd. Badminton heeft acht of negen spelers in de topvijftig van de wereldranglijst en de meeste spelers kunnen wat betreft leeftijd nog zeker vier tot acht jaar mee. De medaillekansen voor het Nederlandse tennis zijn kleiner.”
Vreeman maakt een soortgelijke redenering voor het ijshockey: “De Nederlandse ijshockeyploeg is twintigste in de wereld. Dat is ongeveer net zo hoog als de vrouwenvolleybalploeg, hoger dan het mannenvolleybalteam en hoger dan de basketballers. Het damesbasketbalteam staat bijvoorbeeld niet eens in de top-70. Dan is de redenering misschien dat ze een goed jeugdteam hebben, maar als je strikt bent en redeneert in medaillekansen, die zijn er niet. Maar ze krijgen wel 250.000 euro.”
Beduveld
Van der Meer schreef in zijn open brief aan Bolhuis in december: 'Ik voel me wel enigszins beduveld, want je hebt me tijdens onze gesprekken op het verkeerde been gezet. Ik heb je destijds uitgelegd hoe BNL met zijn talentontwikkeling omgaat. Ik heb je laten zien dat we een gouden generatie in spe hebben. Jij vertelde me toen letterlijk (ik heb mijn aantekeningen nog even geraadpleegd), dat 'badminton absoluut niet bang hoeft te zijn, prachtige sport met goede olympische deelnemers in het verleden'. Ik weet nu wat je woorden waard waren.'
Bolhuis heeft inmiddels op die brief gereageerd. Van der Meer daarover: “In een zakelijke brief heeft hij uitgelegd wat de formele gang van zaken is geweest. Mijn verontwaardiging was zakelijk en die boosheid is wel weg. Maar ik vind dat NOC*NSF van tevoren niet duidelijk heeft gecommuniceerd. André Bolhuis zegt dat hij altijd open en eerlijk is geweest. Formeel heeft hij misschien gelijk, maar in mijn beleving is echter nooit duidelijk geweest dat akkoord gaan met de nieuwe procedure kon betekenen dat je als bond helemaal op nul uit zou kunnen komen. Als dat op voorhand helder was gesteld, was er nooit een meerderheid van de bonden akkoord gegaan. Maar ja, politiek is politiek. Je zou kunnen zeggen dat de bonden er een beetje zijn ingetuind.”
Vreeman, die nog geen bondsvoorzitter was toen de sportagenda 2016 werd vastgesteld, zegt daarover: “De ledenvergadering had veel kritischer moeten zijn over de consequenties van deze procedure.”
Niet meer geloofwaardig
Vanwege die gang van zaken vindt Van der Meer dat Bolhuis moet aftreden. “Er is een schisma tussen rijke bonden en arme bonden. Dat is slecht voor het Nederlandse sportlandschap. De sfeer is een beetje verbitterd geworden en dat is jammer want de onderlinge sfeer tussen de bonden was goed. Ik vind dat Bolhuis in dat hele proces niet geloofwaardig is geweest en dat zal zich altijd tegen hem keren. Mensen zullen altijd denken: ‘Dat is de voorzitter die ons toen gepiepeld heeft. Ik heb niets tegen de persoon Bolhuis, maar zakelijk gezien vind ik het verstandiger om een nieuwe voorzitter te kiezen met een blanco blazoen.”
Eerder deze week wijdde Sport Knowhow XL een discussiestelling aan de verdeling van de topsportgelden door NOC*NSF. Behalve Ted van der Meer en Ruud Vreeman reageerden ook Jan Kossen (directeur zwembond), Joëlle Staps (directeur volleybalbond) en Wiltfried Idema (ondervoorzitter Bob en Slee Bond Nederland (BSBN)). Om hun reacties te lezen klik hier